De Fransche zustervereeniging.
206
Een gedeelte der werkzaamheden van de bij het departement bestaan
hebbende afdeeling „Arbeid en fabriekswezen" (n. m. 1. de zorg voor de
uitvoering der arbeidswet, der veiligheidswet, der wet op de kamers van
arbeid en der ongevallenwet) werd in 1901 overgebracht naar het De
partement van biunenlandsche zaken 1), terwijl alles, wat betrekking had
op den landbouw, de veeteelt, het veeartsenij kundig staatstoezicht, de
jacht en visscherij, 2) het staats-boschbeheer 3) en het onderwijs in landbouw-
en veeartsenijkunde, werd overgenomen van het Departement van binnen-
landsche zaken. 4)
J. C. BETH.
207
Zondag 10 April 1904 had te Parijs de bijeenkomst van archivarissen
plaatsdie in den vorigen jaargang van het Archievenblad (blz. 220)
werd aangekondigd. Eerst dezer dagen is in den Bibliographe
moderne (VIIIblz. 201) een verslag dier bijeenkomst geplaatst, waar
aan wij het volgende ontleenen. De vergadering, die door 46 collega's
bezocht was, werd door den heer Henri Stein, van wien de oproeping
was uitgegaan, geopend. Om duidelijk te doen uitkomen, dat de ver
gadering zich plaatste op het standpunt, dat geen onderscheid moet
worden gemaakt tusschen de archivarissen1, die aan de Archives nationales
verbonden zijn, en die, welke bij de departementen in functie zijnwerd
een der laatsten, Prudhomme, archivaris van het departement der Isère
tot voorzitter benoemd. Secretaris werd H. Courteault van de Archives
nationales. Daarop werd bij acclamatie besloten tot de stichting eener
Association amicale professionnelle d e s archivistes
fransais, terwijl de uttwerking der statuten aan een drietal Parijsche
collega's werd opgedragen.
Na deze voorbereidende maatregelen kwam het eerste punt der
agenda aan de ordede notariëele archievenen wel in verband met
het eenige jaren geleden bij den senaat ingediende wetsontwerp der
heeren Déandreis en Milhaud (zie Archievenblad 1901)2 blz. 61),
dat men thans opnieuw aan de orde schijnt te willen stellen. De inleider
Pasqüier (Haute Garonne) wees op de groote moeilijkheden, verbonden
aan het stellen van den eisch, dat de oude notariëele archieven naar
de departementale depots moeten worden overgebracht. Hij deed uitkomen
de bezwaren der notarissen, die, van inmenging van staatswege afkeerig,
zich zouden beroepen op het ambtsgeheim, terwijl de archivarissen, even
min als iemand anders buiten de notarissen zelf, weten, welke stukken
in de notariëele kamers onze arrondissementsbewaarplaatsen of onder
de notarissen zelf berusten, zoodat het opeischen dier stukken tot
groote moeilijkheden aanleiding zou geven en de gelegenheid om zich
aan de overgifte te onttrekken voor de onwilligen altijd zou openstaan.
Ook van de zijde der archivarissen zouden tegen zulk eene verplichte
overdracht bezwaren bestaan. In de departementale archieven zal
de gelegenheid de notariëele protocollen te bergen ontbreken, en de
departementale raden zullen weinig geneigd zijn voor de materieele en
personeele zorg dier stukken de noodige sommen beschikbaar te
stellen. Eindelijk wees de spreker nog op de belangen der locale
Kon. besluit 26 Augustus 1901 (Stbl. 206).
2) Het toezicht op jacht en visscherij werd in 1806 opgedragen aan den
Opperjagermeester der Kroon. (Kon. decreet van 4 Juli 1806 no. 6. Zie het Kon.
decreet van 8 Mei 1807, no. 50, houdende vaststelling van de instructie van den
opperjagermeesterhet Reglement op de Jacht van 8 Mei 1807 en het Reglement
op de Yisscherijen van 23 September 1808.) Na de inlijving van Holland bij Frank
rijk werd een bestuur over de wateren en bosschen ingesteld. De Hollandsche
departementen werden daarbij ingedeeld en vormden in 1811 de 3Je en in 1812 de
31e houtvesterij (Keiz. decreet 22 October 1811; Courr. d'Amsterdam no. 299;
Almanach Imperial 1812 pag. 637). Na het herstel onzer onafhankelijkheid bleef
de Opperhoutvester in functie en werd hij belast met het toezicht over de zaken
der jacht- en visscherij. (Souv. besluit 19 Februari 1814 Bijv. St.bl. I, 71.)
rEen eigenlijk gezegd departement van de opperhoutvesterij en jacht bestond
niet, ofschoon de werkzaamheden van den Opperhoutvester en van zijne beambten
op haar zelve stonden en niet behoorden onder de attributen van een der minis-
teriën" (Missive van de Ministers van justitie, buitenlandsche zaken en binnen-
landsche zaken van 24 September 1840De Bosch Kemper, Gesch. van Nederland
na 1830, III, 87). Het werd wenschelijk geacht om daarin te voorzien, en daarom
werd het Hoofd van het Departement van binnenlandsche zaken, ingaande 1 Januari
1842, belast met de waarneming der functie van Opperhoutvester (Kon. besluit 17
Juli 1841).
Bij de invoering der wet van 6 Maart 1852 (St.bl. no. 47) werd de Opperhout
vesterij opgeheven, maar het toezicht over de zaken der jacht en visscherij bleef
aan den Minister van binnenlandsche zaken opgedragen. Dat toezicht werd aan
den Minister van justitie toevertrouwd bij de inwerkingtreding der wet van 13 Juni
1857 (St.bl. no. 87), maar weder aan den Minister van binnenlandsche zaken over
gedragen ingevolge Kon. besluit van 8 Juli 1898 (St.bl. no. 174), behalve wat
betrof het toezicht op de handelingen der politiebeambten en marechaussees, waar
mede de Minister van justitie belast bleef.
Ingaande len September 1901 werd het toezicht op de zaken der jacht en
visscherij, zooals hierboven is gemeld, opgedragen aan den Minister van waterstaat,
handel en nijverheid. (Kon. besluit 26 Augustus 1901, Stbl. no. 206.)
3) Het Staatsboschbeheer vormt eene afzonderlijke administratie, waarvan de
organisatie is vastgesteld bij Kon. besluit van 8 Januari 1900 (St.Dl. no. 6). Het
omvat het bestuur over het Haagsche bosch, de plaats Ter Nieuwburg bij Rijswijk,
de duingronden onder 's Gravenhage en Wassenaar, die niet voor militaire doelein
den gebruikt worden, de duingronden onder Schoorl, de duin- en mientgronden op
Texel, de aan den Staat toebehoorende boerderijen en woeste gronden bij Kootwijk,
den Scheurpolder c a. aan den Hoek van Holland en de bosschen, heiden en ont
ginningen in de rentambten Breda en Oosterhout.
4) Kon. besluit 26 Augustus 1901 (St.bl. no. 206).
Het meermalen herhaald verzoek aan het correspondeerend lid onzer Vereeniging
den heer Stein, in ons blad een verslag van deze bijeenkomst te willen geven, bleef
zonder gevolg. Ten slotte verwees hij naar den te verschijnen Bibliographe
moderne, waaraan thans dit overzicht is ontleend.