162 aakoop, huur, stichtiug en inrichting van lokalen en terreinen en verdere uitgaven voor de archieven in de provinciën: 33500.(voor 1904 ƒ34000.—)." De Memorie van toelichting bespreekt alleen de beide eerste artikelen Art. 187. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks archieven te 'sGravenhage, enz. Ingevolge de bij Koninklijk Besluit van 22 Januari 1904 no. 35 vastgestelde regeling is voor periodieke traktements- verhooging op dit artikel meer noodig 1100. Yerder ware den stoker, tevens dienst doende als hulpmachinist, die reeds eenige jaren als zoodanig tijdelijk werkzaam is en goed voldoet, eene vaste aanstelling te geven en eveneens den zaalwachter, die bij het in gebruik nemen van het nieuwe dienstgebouw als tijdelijk bediende in de leeszaal in dienst is genomen en blijk heeft gegeven voor deze betrek king geschikt te zijnvoor vast te benoemen. Deze beide beambten werden tot nu toe uit het artikel „materieel" bezoldigd, hetwelk dus door deze benoemingen wordt ontlast. Tevens komt het wenschelijk voor, dat de adjunct-archivaris, die belast is met het secretariaat van <'e Commissie van Advies voor 's Rijks geschiedkundige Publicatiën en over wiens werkkracht, bekwaamheid en ijver door de Commissie met lof gewaagd wordt, in staat gesteld worde zich voor dien arbeid onverdeeld en blijvend ten dienste te stellen en hem eene bezoldiging te verzekeren van dien aard, dat met redelijkheid kan worden verwacht, dat hij zijn tegenwoordigen werkkring niet voor een beter bezoldigden verlate. Het Koninklijk Besluit van 22 Januari 1904 no. 35 laat niet toe hem als adjunct-archivaris een zoodanig salaris te geven en het komt den ondergeteekende daarom wenschelijk voor hem met ontheffing van zijn tegenwoordigen titel van adjunct-archivaris als secretaris van de Commissie van advies eene aanvangsjaarwedde van 4000 gulden te verleenen. Voor een en ander wordt het artikel met f 2685 verhoogd, terwijl de omschrijving van hot artikel in verband met het bovenstaande wordt gewijzigd. Art. 188. Rijksarchief te 'sGravenhage. Materi eel. Voor de meerdere kosten, gemoeid met de uitgave der geschied bronnen, waarvan voortaan pl.m. 3 deelen per jaar zullen gereedkomen is ƒ2000 meer uitgetrokken, daarentegen wordt het artikel verminderd met f 1000 wegens de vaste aanstelling van den stoker-hulpmachiuist en den zaalwachter, terwijl voor onderhoud enz. van het gebouw ƒ5000 163 minder dan voor het loopend jaar is geraamd. In het geheel wordt het artikel dus ƒ4000 lager geraamd dan voor 1904. In het Voorloopig verslag worden in de eerste plaats drie punten van algemeen belang behandeld: Oude rechterlijke archieven. Gevraagd werd, hoe het thans in Limburg, te Zierikzee en te Vlaardingen is gesteld met do uitvoering van de Koninklijke besluiten van 8 Maart 1879 (Staatsblad no. 40) en 9 October 1883 (Staatsblad no. 141), houdende bepalingen omtrent het bewaren der oude rechterlijke archieven welke dagteekenen van vóór de invoering der Fransche wetgeving. Met betrekking tot de gemeente Vlaardingen meende men te wetendat het ten vorigen jare vermeld verzoek (Archievenblad XII blz. 141) om het rechterlijk archief te behoudenwaaromtrent een onderzoek gezegd werd aanhangig te zijn, reeds ten minste zes jaren geleden werd gedaan en dat het genoeg zaam is geblekendat deze gemeente niet in de gelegenheid is behoorlijk te voldoen aan de voorwaarden voor de inwilliging van zoodanig verzoek voorgeschreven. Men verzocht hieromtrent nauwkeurige inlichting, Krijgsgescheidkundig archief. De vraag werd ge daan, welke de regeling is, welke ten vorige jare (Archievenblad XII blz 141) in uitzicht werd gesteld, met betrekking tot de overbren ging van de archieven van na 1813 van het Departement van Oorlog naar het Rijksarchief in verband met de bestreden inzichten daaromtrent van den directeur van het Krijgsgeschiedkundig archief. Oude registers van den burgerlijken stand. Op bladz. 56 van het Voorloopig Verslag omtrent het Vde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1904 (Archievenblad XII blz. 140) werd gewezen op de uiterst gebrekkige bewaring in de gemeente-secretarieën van de daarheen in 1811 in Limburg reeds vroeger overgebrachte oude archieven van den burgerlijken stand van kerkelijken oorsprong, en werd er op aangedrongendat deze bescheiden op dezelfde wijze zouden worden behandeld als de oude rechterlijke archieven, welke thans, behoudens wanneer de gemeentebesturen over behoorlijke lokalen en eigen archivarissen beschikken in bewaring zijn gegeven aan de Rijks- archiefdepóts in de provinciën. De Minister erkende de juistheid van de klacht en zou overwegen welke maatregelen konden genomen worden, doch merkte tevens op, dat „waar het eigendomsrecht van het Rijk op die archieven geenszins vast staat", het niet raadzaam voorkwam deze van de gemeentebesturen op te vorderen. Men meende te moeten opmerkendat de Minister omtrent dit laatste punt kennelijk in dwaling verkeerde. Indien toch het eigendomsrecht

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 43