82
Zoo had dus de stad Vlissingen ongelijk gekregen en Mr. Changuion
kon zijne kladnotulen behouden. Over de motieven van het hooge rechts
college laat het vonnis zich volgens gewoonte niet uit; maar Van der
Linden, die Changuion denkelijk van advies had gediendlascht in eene
uitvoerige noot een kort overzicht van het door Changuion of namens
hem gevoerde pleidooi in. Wij mogen aannemen, dat het deze argumenten
zijn, die het hoogste rechtscollege van Holland in 1781 geleid hebben
tot de beslising, die ons zonderling schijnt en zoozeer in het nadeel van
het stedelijk archief. De aanteekening luidt aldus
„Aan de zijde van den Verweerder remarqueerde men, dat aan de
quaestieuse Notulen verkeerdelijk de naam werd gegeven van Origineele,
daar zij behoorden genoemd te worden Klad-notulen of Brouillons. De
Origineele zijn de in 't net overgeschrevenedie ter Secretarie berusten,
en waaruit de extracten of copiën authenticq worden uitgegeven. De
quaestieuse zijn slechts Concepten of Brouillons, welken de Verweerder
sustineerde zijn eigendom te zijn, en door hem niet te moeten worden
overgegeven. En zulks op de volgende gronden
a. omdat er geene wetgeene resolutiegeene instructiegeen
gebruik konden aangetoond worden, die den Verweerder tot het over
geven der Klad-notulen zou verbinden. Dit defect laat zich niet sup-
pleeren door raisonnementenafgeleid uit de billijkheid, dat Notulen ten
dienste van de Stad gehouden, niet in eens anders handen kwamen;
want die bedenking zou alleen kunnen gemaakt worden ten aanzien van
de zoogenaamde Secreete notulen, doch waarvan er geene onder de
quaestieuse gevonden werdenmaar zij geldt niet ten aanzien van de
Ordinaire, waaromtrent geene meerdere secretesse vereischt wordt dan
omtrent de Staats-resolutiëndie nu en dan zelfs publiek te koop zijn.
b. omdat men nooit van één der vorige Secretarissen van Vlis-
singen de overgifte der Klad-notulen gevergd had, zijnde er zedert't jaar
1712 geene van dien aart ter Secretarie te vinden. Voor dien tijd werden
de Notulen direct opgesteld en geformeerd in het Notulboek, dat ter
Secretarie gevonden werd, zonder vooraf Concept- of Klad-notulen te
maken.
c. omdat ook op andere plaatsen in Zeeland geene overgifte der
Klad-notulen geschiedt; bij voorbeeld te Middelburg.
d. omdat, wanneer in de Notulen iets werd geroyeerd, gelijk in
'tjaar 1766 in zeker geval had plaats gehad, zulks alleen geschiedde
in de overgeschrevenezoodat deezeen niet de Klad-notulenvoor de
origineele gehouden werden. Hierom ook, wanneer in 1769 een inven
taris van de papieren der Secretary gemaakt werdzjjn daarop de Klad-
notulen niet gebragt. En
e. omdat Weesmeesteren van Vlissingen, bij des Verweerders af-
83
stand, niet hadden opgeëischt de Klad-notulen, door hem als Clerk ter
Weeskamer gehouden, maar hem, zonder derzelver restitutie, eene vol
ledige decharge hadden gegeven."
Gaat het den lezer zooals mij, dan is hij door deze argumenten niet
overtuigd en zou hij derhalve in anderen zin vonnis gewezen hebben.
Vooropstellende, dat alles, wat een ambtenaar verricht in zijn ambtelijken
tijdhet eigendom is van de corporatiebij wie hjj in dienst isen dat
dit alles door haar zoo noodig kan opgeëischt wordenzou ik stellig den
eisch tot afgifte der kladnotulen hebben toegewezen. Maar het begrip van
ambtstijd zou ten dezen denkelijk niet wel aangebracht kunnen worden
In de 18lle eeuw was de secretaris eener stad een geheel ander wezen
dan zijn 20sten eeuwsche opvolger. Nog omsteeks 1850 was de secre
taris der stad Utrecht een aanzienlijk heer, die in den loop van den
middag in zjjn eigen rijtuig een bezoek kwam brengen aan het stadhuis,
waar hij de stukken teekende en eenige zaken afdeed, om na een paar
uren weder te vertrekkenzijn werk deed hij tehuis of op zijn buiten in
den omtrek der stad. Niet anders zal zijn Vlissingsche collega gehandeld
hebben. Maar hoe dit zij, verwonderlijk schijnt het toch, dat de Hooge
Raad niet overwogen heeft, dat de stad Vlissingen aanspraak had op
alles, wat Mr. Changuion in zijne qualiteit van secretaris der stad had
gedaangeschreven of laten schrijvenverwonderlijk dat het rechtscollege
gemeend heeft zich veeleer te moeten plaatsen op het enge standpunt,
dat de instructie van den secretaris hem voorschreef notulen te maken
van de vergaderingen van de Wet en dat hij dus door de overlevering
van een notulendeel aan die verplichting had voldaan.
De beslissing isik merkte het reeds opvoor de volledigheid onzer
archieven zeer bedenkelijk. Want evenals Mr. Changuion gelegenheid
kreeg, om zijne kladnotulen terug te houden, kan hij in het vonnis van
het hooge rechtscollege een voorwendsel gevonden hebbenom ook tal
van andere papieren, die op de Vlissingsche secretarie behoorden, maar
die niet met zoovele woorden door zijne instructie of door andere ofBciëele
stukken als stadseigendom gewaarmerkt waren, buiten de stad te vervoeren.
Twee zaken trekken in het sustenu van Mr. Changuion de bijzondere
aandacht:
lo. Het net-exemplaar der notulen, door den secretaris zelf ge
schreven, is het eenige ofEcieele; daaruit worden authentieke extracten
gegeven; daarin alleen ook worden royementen aangebracht, als dit soms
later noodig mocht blijken. Kladnotulen daarentegen worden niet als
authentiek beschouwd; ze gelden, al zijn ze volkomen uauwkeurig en
uitvoerig alleen als een ontwerpdat dienen moet om het definitieve
exemplaar samen te stellen. Eerst sedert 1712 is men echter te Vlissingen
begonnen met het aanleggen van zulk een net exemplaar; voor dien tijd