154
J. Cuvelier. Une archiviste du XVIe 3iècle. Extrait de Mélanges
Paul Eredericq. Bruxelles, H. Lamertin1904.
Het is niet om op te komen yoor de rechten yan de yrouw, dat de
heer Cuvelier deze interessante studie heeft uitgegeven. Dat neemt echter
niet weg, dat hij dadelijk een eeresaluut brengt aan de „jeunes doctoresses
d'Outre-Moerdijckqui ont fait résolument leur trouée dans les Archives
communales". Maar als een antecedent kan het geval van Elisabeth yan
Elderen moeilijk worden opgevat. Zij toch was religieuse in het klooster
van Sint Elisabeth op Mont-Sion bij Brussel, reeds sedert 1539, en werd
er „arekmeestersse'' in 1552. Deze functie vervulde zij een vijftiental
jaren om na den dood van Anna van Lathem (1566) deze op te volgen
als priores, als hoedanig zij in het begin van 1580 nog wordt aangetroffen.
Eerst geeft de heer Cuvelier een overzicht van de geschiedenis vau het
klooster, waar zij het grootste gedeelte van haar leven doorbracht, om
dan hare werkzaamheden als „arekmeestersse" (trésorière-archiviste) na te
gaan. Het kloosterarchief was bij haar optreden reeds vrij goed geregeld
en een uitvoerige inventaris was er van vervaardigd door den priester
Fran§ois Stassart. Maar groote behoefte bestond aan een cartularium.
En het is de verdienste van Elisabeth van Elderen, dat zij dit heeft
laten vervaardigen ten koste van eigen middelen, en met groote inspanning
gedeeltelijk zelf heeft voltooid. Als namelijk haar geldmiddelen zijn uit
geput en de vrees haar bekruipt, dat het werk onvoltooid zal blijven,
neemt zij een kloek besluit„Elle consacrera ses veillées et tous les
instants de répit que lui laisseront ses occupations professionnelles et ses
heures de prière et de recueillement a copier elle-même, pendant l'année
1559, le quatrième volume du cartulaire." Tot dezen arbeid had haar
vooral aangespoord een man, die reeds dikwijls van zijne groote zorg
voor de archieven der onder zijn beheer staande kloosters had laten
blijken, namelijk Hubert de Wyse, de prior van Rouge Cloitre, „ce nid de
calligraphes et d'enlumineurs". Het cartularium werd in 1888 op de
Cheltenhamsche verkooping voor de Belgische Regeering verworven. Van
de origineelen der akten, die er in zijn afgeschreven, is zoo goed als
niets meer te vinden.
Bibliothèque de l'école des Chartes. LXV, Livre 1—3, Janvier-
Juin 1904. Paris, Alphonse Picard et filsRue Bonaparte 82.
In dit tijdschrift komt een opstel voor van C. Bourgin over den
brand van de Bibliotheek te Turijn. In de „Chronique et Mélanges"
bevindt zich een lijst der onderwerpen door de candidaten voor het examen
van „archiviste paleographe" behandeldmet vermelding van de namen
der geslaagden. Het Comité de défense scientifique begint reeds eenig
Tegenwoordig een bekend restaurant onder Audergkem.
155
succes te krijgen op zijn werk. Een der afgevaardigden voor de kamer,
de heer Massé, heeft bij het behandelen van de begrooting, in een uit
voerig rapport de wenschen der leden bekend gemaakt. Dan wordt zeer
nauwkeurig melding gemaakt van de besprekingen in de kamer van afge
vaardigden van het reorganisatie-ontwerp betreffende het Pransche archief
wezen 8 Februari 1904, terwijl ook de daarover verschenen artikelen in
„le Siècle" ten deele worden meegedeeld. (Zie over dit ontwerp Revue
des Bibliothèques et Archives de Belgique, 'lome II pag. 176, en Nedl.
Archievenblad, Jaargang XIII, bl. 38 vlg.) In deze aflevering bevindt
zich het prospectus voor de voorgenomen uitgave van een collectie
Fransche cartularia.
Korrespondenzblatt des Gesammtvereinb der detttschen Ge-
schichts- und Altertumsvereine. Jahrg. 52, 1904, nr. 6 11. Berlin,
Mittler und Sohn.
Het archief der stad Oldenburg zal nieuw geordend wordenook dat
van de stad Reutlingen; in Maagdenburg zal een nieuw depót voor het
rijksarchief worden gebouwd; in Beieren dringt men er op aan om de
positie der provinciale archivarissen te verbeteren, opdat deze niet telkens
weer in grooten getale naar eene vacature aan het rijksarchief te München
solliciteeren.
De archivaris van MaagdenburgDr. Ausfeldgeeft een interessant
verslag van zijn onderzoekingstocht naar kloosterarchieven in de provincie
Saksen. Hij betoogt dat deze aan het rijksarchief moeten worden afge
staan en hoopt dat de Domkapittels van NaumburgMerseburg en Zeitz
het voorbeeld zullen geven. Zijne conclusie is„dass Urkunden und
Akten, die nicht die eigene Familie und deren urangestammten Besitz
betreffen, der Wissenschaft und der Allgemeinheit dienen sollen und
deshalb nur in den Staatsarchiven ihren geeigneten Aufbewahrungsort
finden können". In aansluiting aan deze opmerking zal hij later behan
delen, hoe het „Provenienz-prinzip" in de Duitsche archieven wordt op
gevolgd en hoe het opgevolgd zou moeten worden. De October- en
November-afleveringen van dit tijdschrift geven een uitvoerig verslag van
het verhandelde op den vierden Duitschen archiefdag te Danzig8 Aug.
1904. (Zie hierna blz. 169.) In het Novembernummer komt bovendien
een kort verslag voor van den Thüringer archiefdag te Erfurt25 Sept.
1904, waar de stadsarchivaris van Erfurt Dr. Overmann een voordracht
hield over wezen, doel en beteekenis van archieven. (Zie hierna blz. 172.)
Deutsche Geschichtsblütter, herausgegeben von Dr. Armin Tille.
Band Y, Hefte 4—12. Gotha, F. A. Perthes, 1904.
In Aflevering 4/5 komt een uitvoerig opstel voor over het rijks-