126 overtuiging omtrent de meest gewenschte regeling van het archiefwezen, maar zij had rekening te houden met betgeen over deze aangelegenheid reeds in de Synode van 1902 en 1903 en in de Kerk was voorgevallen. Zij is haar arbeid dan ook begonnen met aandachtig kennis te nemen van de discussies, die in de Synode van 1903 over de zaak zijn gevoerd en vooral van het rapport van de Commissie ad hoe (Cf. Hand. 1903 bl. 380401). Daarbij was het haar vooral te doen om de bezwaren te leeren kennen, die in de Kerk tegen het Reglement op de kerkelijke archieven, dat de Synode van 1902 voorloopig vaststelde, geopperd waren en die bij de Synode van 1903 zwaar genoeg wogen, om haar te bewegen het voorloopig aangenomen Reglement terug te nemen. Welnu, het bleek dat, aanmerkingen van ondergeschikt belang daargelaten, die bezwaren zich vooral tot deze twee lieten herleiden: 1° door het creëeren van de betrekking van kerkelijk archivaris en door de voorgenomen oprichting van archiefdepots, dreigde het voorgestelde Reglement, werd het definititief vastgesteldte bezwarend te worden voor de financieele draagkracht der Kerk; 2° door een en ander werd ook het recht der kerkelijke Besturen op den eigendom hunner archieven te zeer miskend, althans in de uit oefening, meer dan gewenscht was, bemoeilijkt. Was voornamelijk op die beide bezwaren de voorgestelde regeling afgestuit, dan lag het voor de hand, dat de Commissie, die eena nieuwe regeling te ontwerpen had, die beide bezwaren had te vermijden. Zij had een Reglement op de kerkeljjke archieven te makendat minder duur in de uitvoering en minder centraliseerend was. Zij heeft getracht aan dien tweevoudigen eisch zooveel mogelijk te voldoen en biedt U hierbij het resultaat van haar werk aan. Zij heeft het het meest praktisch geoordeeld om de toelichting, voor zoover die noodig was, achter de artikelen waarbij zij behoort, te laten volgen. Dit maakt de kennisneming en beoordeeling zeker gemakkelijker. Nogmaals wenscht echter de Commissie het uit te spreken, dat zij, als zij in geen enkel opzicht gebonden was geweest, eene andere regeling zou hebben voorgesteld dan die, welke thans aan Uw oordeel onder worpen wordt. Be Commissie voornoemd J. A. Bruins. L. J. Huber. Reglement op de kerkelijke archieven. Art. 1. Onder kerkelijke archieven verstaat dit Reglement de archieven der Besturen, genoemd in art. 4, 1°3°, van het Algemeen Reglement. 127 Deze Besturen zijn voor huDne archieven verantwoordelijk. Behoudens hunne verantwoordelijkheid dragen zij in den regel het beheer van hun archief op aan hun Secretaris of Scribavolgens door hen te maken bepalingendie echter niet strijdig mogen zijn met de bepalingen van dit of eenig ander kerkelijk Reglement. In de eerste alinea van art. 1 is het object der regeling om schreven. Dit dient te geschieden, omdat niet alles, wat onder de benaming „kerkelijke archieven" kan worden begrepen, valt onder dit Reglement. Buiten deze regeling staan de diaconale archieven, voor zoover voor hen gelden de artt. 17 en 18 van het Reglement voor de Diaconieën, Voorts vallen er niet onder de archieven van kerkvoogdijen en andere beheerscolleges. Die archieven zijn zeker niet minder van beteekenis dan die der Be sturen maar zoolang er scheiding bestaat tusschen bestuur en beheer, kan er moeilijk eenheid tusschen beide in het leven ge roepen worden op het punt van het archiefwezen. De tweede alinea kan in een regeling van het kerkelijk archiefwezen niet worden gemist. Het moet vaststaan, wie voor de archieven aansprakelijk zijn. De derde alinea kent aan de kerkelijke Besturen het recht van beheer over hunne archieven toe. Dit vloeit voort uit de tweede alinea. Nu spreekt het vanzelf, dat zij dit beheer, behoudens hunne verantwoordelijkheid, zullen laten voeren, en dan is de Secretaris of de Scriba van het betrokken Bestuur daarvoor de aangewezen persoon. Het geval laat zich echter denken, dat het wenschelijk is een Secretaris of Scriba niet te belasten met het beheer van het archief. Rekening houdende met die mogelijkheid, zijn de woorden „in den regel" in de derde alinea opgenomen. Art. 2. Het toezicht op de kerkelijke archieven, hunne bewaring en hun gebruik wordt, in opdracht van de Synode, uitgeoefend door de Alge- meene Synodale Commissie, overeenkomstig debepalingen van dit Reglement. Uit de adviezen ten vorigen jare door de Provinciale Kerk besturen en de Classicale Vergaderingen uitgebracht over deze aangelegenheid blijkt, dat om verschillende redenen een kerkelijke archivaris niet wordt begeerd. Maar dan dient, als het toezicht op de archieven niet zoo geheel ongeregeld zal blijven als het thans iseen kerkelijke corporatie daarmee heiast te wordenen er is dan geene andere corporatie voor te vinden dan de Algemeene Synodale Commissie. Het behoeft geen betoog, dat de Synode

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 25