110
arrondissements-rechtbankbeantwoordt de ondergeteekende door er op
te wijzendat ten deze geene verandering wordt gebracht in de thans
bestaande regelingdie niet tot bezwaren heeft geleidwelke in mindere
mate zouden zijn te verwachten bijaldien de griffie der arrondissements
rechtbank als bewaarplaats werd aangewezen. Het tegendeel mag worden
aangenomen, omdat de voormelde griffiën uiet zijn ingericht met het oog
op de bewaring van een zoo uitgebreid archief en de bemoeienissen, die op
den griffier zouden worden gelegd, niet alleen tot eene aanmerkelijke
vermeerdering van werkzaamheden en verantwoordelijkheid zouden leiden
doch ook tot andere bezwarenwaarop in het Yoorloopig verslag wordt
gewezen.
Bij de Openbare beraadslaging in de Tweede kamer
kwam de quaestie van het notarieel archief slechts weinig ter sprake.
Wij teekenen uit de algemeene beraadslaging op 15 November 1904
alleen aandat in het request van het hoofdbestuur der Broederschap
van notarissen instemming betuigd werd met de bepalingen omtrent het
archief, en dat de eerste spreker, de heer Treub, verklaarde, dat „de
openstelling van de oude notarieele archievenwaarom al zoo dikwijls is
gevraagd én van de zijde van historici én van die van het notariaat zelf",
zijne sympathie had. Bij de behandeling der artikelen trok alleen art. 64
de aandacht. De heer Kolkman zeide nl. het volgende
„Ik geloof, dat de Regeering hier een kleine wijziging in het wets
ontwerp zal dienen te brengen. In het vierde lid staat: „Ditzelfde geldt
voor de archieven der ten gevolge der invoering van deze wet afgeschafte
kamers van notarissen".
Dit is waarschijnlijk een lapsus, omdat bij deze wet die Kamers niet
worden afgeschaft. Ik geloof dus dat het beter is hier te lezen „Dit
zelfde geldt voor de archieven der voormalige Kamers van notarissen",
en geloof niet, dat hiertegen bij den Minister bezwaar zal bestaan."
Hierop antwoordde de Minister
„De uitdrukking „in deze wet" is dubbelzinnig. Bedoeld is natuurlijk
de wet van 1842, maar in de overgangsbepalingen is telkens sprake van
deze wet, dat is het tegenwoordig ontwerp.
De lezing door den geachten afgevaardigde aangegeven is derhalve
een verbetering, welke ik zeer gaarne accepteer."
Aldus gewijzigd werd ook dit artikel aangenomen.
IV.
Nog heeft zich de Eerste kamer over het Regeeringsontwerp uit te
sprekennog ontbreekt daaraan de bekrachtiging der Koninginen ook
lil
wanneer eenmaal het ontwerp wet, geworden zal zijn, is nog een nader
invoeringsbesluit noodig. Maar tochde hoofdzaak is thans bereikt. Dat
de nieuwe regeling de volle instemming der Nederlandsche archivarissen
heeft, behoeft geen betoog. Den 18den Juni 1898 werden door onze
Vereeniging met algemeene stemmen de volgende stellingen aangenomen:
1. Het is gewenscht, dat de notariëele protocollen van vóór 1811
openstaan voor onderzoek door belanghebbenden en belangstellenden.
2. De wijziging der wet op het notariaat van 1842 welke tot die
openstelling noodzakelijk is, schrijve overbrenging voor naar het Rijks
archief in de provinciewaarin de plaatsen van herkomst der protocollen
gelegen zijn, en drage het beheer op aan den Rijks-archivaris aldaar.
Zij geve echter de bevoegdheid, bij Koninklijk Besluit die protocollen
onder dezelfde voorwaarden als de oud-rechterlijke archieven aan de
Gemeenten, waar de notarissen hebben gefunctioneerd, van wie die
archieven afkomstig zijnin bruikleen te geven."
Niet alleen, dat hetgeen thans in het ontwerp is bepaald, volkomen
overeenstemt met hetgeen in 1898 door ons werd gewenscht, ook de
gronden, waarop het voorstel steunt, stemmen geheel overeen met die,
welke toen werden aangevoerd, en die blz. 17 31 van jaargang 1898/9
van het Archievenblad staan afgedrukt. Bovendien is eene groote reden
tot voldoening hierin gelegen, dat het voorstel geene principieele bestrijding
ondervonden heeft. Noch do Broederschap van notarissennoch de
Tweede kamer heeft eenig bezwaar tegen de regeling ontwikkelden de
heer Treub, die meer dan eenig ander lid der Staten-Generaal bevoegd
is over deze materie te oordeelen, heeft er zelfs zijne ingenomenheid mede
te kennen gegeven. En ook van elders zijn stemmen opgegaan om in
stemming met de gevallen beslissing te betuigen en het belang er van
vooral voor het historisch onderzoek te doen gevoelen. Met name de
Nieuwe Rotterdamsche Courant schreef hieromtrent het
volgende
„Bij de geldende bepalingen en de handhaving daarvan was elk
wetenschappelijk onderzoek onmogelijk. De oude notarieele archieven
zouden nog steeds een gesloten boek zijn, ware het niet dat de bewaarders
wel eens van de strenge toepassing der wettelijke bepalingen hadden
afgezien en bij gebleken wetenschappelijken ernst van den onderzoeker
faciliteiten hadden toegestaan.
De tallooze bijzonderheden in de laatste twintig a vijf en twintig
jaren aan den dag gebracht omtrent onze oude schilders, plaatsnijders
en andere kunstenaars, zijn voor het grootste gedeelte geput uit de
notarieele archieven. En dit, niettegenstaande dat tot dusver elke offi-
cieele aanvrage door personendie geschiedkundige navorschingen in de
oude notarieele protokollen weuschten in te stellen, met het oog op de