108
De nadere regeling der bevolen overbrenging is als zuivere bestuurs
maatregel de taak der uitvoerende macht, vandaar de tweede alinea van
het voorgestelde artikel.
Wat het derde lid van het artikel aangaat, het springt in het oog,
dat voor don nieuweren tijd, waar zooveel andere hulpbronnen ten dien
ste staan, het algemeen wetenschappelijk belang op den achtergrond treedt.
Evenmin geldt hier de onbekendheid met het schrift en de taal.
Echter zullen de andere motieven met vervolg van tijd zich doen gevoelen.
Bepaaldelijk zalzij het dan dat door de repertoires der Eransche wet
het onderzoek in de hierbedoelde stukken minder bezwaren zal opleveren
dan bij de in het eerste lid van dit artikel bedoeldedat onderzoek voor
den notaris-bewaarder een niet van hem te vergen en ook moeilijk als
verplichting hem op te leggen taak blijven, waar, zooals zich onvermijde
lijk bij langer tijdsverloop zal voordoen, belanghebbenden geen nauwkeu
rige inlichtingen meer kunnen verkrijgen of geven omtrent door hen
gezochte akten en verlangde afschriften. En tegen het onderzoek door
of van wege de belanghebbenden zeiven zullen dezelfde bezwaren blijven
bestaan als hierboven uitvoerig zijn uiteengezet. Het is daaromdat het
den ondergeteekende wenschelijk scheen eene bepaling als de in dit lid
voorgestelde in de wet op te nemen.
De bepaling is facultatief gesteld en de macht daartoe gegeven aan
een algemeenen maatregel van bestuur, opdat, wanneer op het genoemde
tijdstip de overbrenging wenschelijk mocht blijken, niet al de factoren
der wetgevende macht daartoe in beweging zouden behoeven te worden
gebracht.
ad art. 71. De bepaling van de voorgaande paragraaf en het
veranderde stelsel van toezicht schrijven de vervanging van art. 71 der
bestaande wet door de onder deze paragraaf opgenomen bepaling voor.
Voorts werd door de Regeering voorgesteld aan art. 42, dat aan
wijst, aan welke personen de notarissen bij uitsluiting bevoegd zijn inzage
van of afschriften uit hunne protocollen te gevende volgende alinea toe
te voegen
„Onze Minister van Justitie kan echter, onder door hem te stellen
voorwaardenook aan andere dan de in het eerste lid bedoelde personen
(d. w. z. de onmiddellijk belanghebbende personen, hunne erfgenamen of
regtverkrijgenden) verlof verleeneninzage te nemenof uittreksels te
vorderen van akten ouder dan zeventig jaar."
De toelichting luidde hieromtrent als volgt:
„Een gelijk voorschrift omtrent de akten die ouder waren dan
honderd jaar kwam voor in het Regeeringsontwerp van 1886.
Onder de werking der tegenwoordige wet werd nu en dan door
109
personendie geschiedkundige navorschingen insteldenverlof gevraagd
om inzage te nemen van oude notarieele protocollen. Steeds moest dit
met het oog op de bepalingen van de bestaande wet geweigerd worden,
ook danwanneer misbruik in het minst niet te vreezen scheen.
De vermindering van honderd tot zeventig jaar vindt hare rechtvaar
diging in de overweging, dat met de bij dit artikel zelve gestelde ver-
eischten uan misbruik niet licht te denken is ingeval de akten reeds
ouder zijn dan zeventig jaar, het dubbele van een gemiddelden menschen-
leeftijd.
Dat dit artikel, al steunt het voor een deel op dezelfde gronden
waarop de voorgestelde bepalingen rakende het oude notarieele archief
steunenniet geschreven is voor het archief dat bij aanneming dezer
wetsvoordracht naar de archiefdepots wordt overgebracht en waarop de
voor die depots geldende regelen toepasselijk zullen zijnmoge hier even
worden aangestipt,"
III.
In het Yoorloopig verslag, dat 8 Juni 1904 werd uitge
bracht, werd het notarieel archief bij de algemeene beschouwingen niet
ter sprake gebracht. Bij de behandeling der verschillende artikelen werd
het volgende opgemerkt
Artikel 42 der wet. De hier voorgestelde bepaling scheen
aan enkele leden beter op hare plaats aan het slot van art. 69 dan in
art. 42.
Artikel 69 der wet. Door enkele leden werd gevraagd
waarom niet als algemeene bewaarplaats der minuten, registers en reper
toria de griffie van de arrondissements-rechtbank wordt aangewezen. Als
antwoord hierop werd vernomendat het publiek ongaarne naar de griffie
gaat en er de voorkeur aan geeft zich te wenden tot een notaris; boven
dien zou de geheimhouding der stukken bij een notaris beter gewaarborgd
zijn. Men vroeg, of hierin inderdaad de reden van het voorstel is gelegen.
De Minister antwoordde hierop 80 Augustus 1904:
Art. 42 der wet. De bevoegdheid, in het tweede lid (nieuw)
toegekend aan den Minister van Justitie, strekt ten einde eene uitzondering
mogelijk te maken op den in het eerste lid vervatten regel. Het nauw
verband tusschen den regel en de uitzondering beveelt, naar het den
ondergeteekende wil voorkomeneenzelfde artikel aan als de meest aan
gewezen plaats voor de beide voorschriften.
Art. 69 der wet. De vraag, waarom als algemeene bewaarplaats
der minuten, registers en repertoria niet is aangewezen de griffie van de