98 schults voorss. ter begeerte van Barent Evertss. ende van gerechtswegen hebbe gedaen, ende mijn segel neftens mijn ende den voorss. arffbueren over den stock onderteyckeninge aen desen brief? gehangen. In den jaere ons Heeren, te weeten de stocklegginge op den 14en Aprilis 1614, ende t'segel den 20en Junij 1615. Bekent Ketell. Kleinere bijdragen. Openbaarheid der gemeentearchieven. Men leest in de Voorrede tot het tweede deel van de Geschiedenis van het herstel der hiërarchie in de Nederlanden door P. Albers S. J. het volgende: „Mijn plan was het, om hier den inhoud weer te geven van het handschrift-van Ghertdat in het oud archief der gemeente 's-Gravenhage berust en naar aanleiding van het geschrijf van den heer Wildeman in den laatsten tijd vooral bij de archivarissen druk werd besproken. Den 11 Maart van het loopend jaar richt ik mij tot den heer A. J. Servaas van Rooijen, archivaris der gemeente 's-Gravenhage, die den 22. derzelfde maand antwoordt: „Door onvoltalligheid van het college van Burgemeester en Wethouders, wegens zware ziekte van enkelen hunner, kan ik u onmogelijk een tijd bepalen, wanneer u gelegenheid zou kunnen gegeven worden die stukken in te zienwaarop u doelt". Dat het dagelijksch bestuur zich die zaak had voorbehoudenwas mij onbekend. In de meening te zullen woekeren met den tijddien de ambtsbezig heden mij lieten, begaf ik mij in de Paaschvacantie naar Den Haag, vast overtuigd, dat trots de ongesteldheid of zelfs het overlijden van iemand uit het dagelijksch bestuur, het gewoon stedelijk beheer niet stil ligt. Tot driemaal toe waag ik een poging bij den archivarisdie mij heenzendt met de bemerking, dat het dagelijksch bestuur nog niet heeft beslist, dat hij mij echter terstond van de gevallen beslissing zal verwittigen. Na te Amsterdam in een dergelijke onderneming bij den heer J. P. M. Sterck beter te zijn geslaagd, doe ik den 9. April een nieuwe poging te 's-Gravenhage, maar kom niet verder. Of mijn vraag daarna in het dagelijksch bestuur werd behandeld, is mij niet bekend." Wanneer het bovenstaande relaas, gelijk wij geene reden hebben te betwijfelen 1), juist is, dan is het inderdaad hoog noodig, dat duidelijk De heer Servaas van Rooijen is door ons in de gelegenheid gesteld zich over de juistheid van de feitelijke voorstelling, door den heer Albers gegeven, uit te spreken. Hij heeft bezwaar gemaakt dat te doen, omdat hij daarbij den gemeente secretaris, die ongesteld was, wenschte te raadplegen. Toen wij daarop nader aan drongen, onder opmerking, dat hij over het al of niet juiste der feitelijke voorstelling alleen met zijne eigene herinnering had te rade te gaan, kregen wij geen nader bericht dan dit: „De secretaris is nog ziek". (Red.) 99 blijkt, waarom den heer Albers het raadplegen van dit handschrift op het gemeentearchief is belet. Naar het schijnt, kan den heer Servaas van Rooijen, wiens ondergeschiktheid, ook als directeur van het ge meentelijk museum, nog onlarigs gebleken is, in deze geen blaam treffen, maar de feiten zijn des te erger. En het wordt hoog tijddat het ge meentebestuur van de residentie leert beseffen, dat men iemand de raad pleging van een archiefstuk niet mag ontzeggen, zonder voor zulk eene exceptioneele handelwijze deugdelijke gronden aan te voeren. Het wetsontwerp tot wijziging der wet op het notarisambt. Nu dit ontwerp door de Tweede Kamer is aangenomen en er dus alle kans bestaatdat het het Staatsblad bereiken zallaten wij een overzicht volgen van datgene in de stukken, dat voor het archiefwezen belangrijk is. I. Het wetsontwerp werd 10 Augustus 1903 bij de Tweede Kamer in gediend. De quaestie van het notarieel archief werd door den Minister in een afzonderlijk hoofdstuk der Memorie van toelichting aldus bij de Kamer ingeleid Het notarieel archief. Yolgens artikel 69 der wet van 1842 is er in elk arrondissement eene algemeene bewaarplaats der minuten, registers en repertoria, waar heen moeten worden overgebracht al die stukken ouder dan 30 jaar en behoorende tot een vacant kantoor dat niet vervuld wordtartikel 65. Ook kan de notaris, ingevolge art. 71 de machtiging bekomen om de onder hem berustende minuten, welke ouder zijn dan 30 jaar, daar heen over te brengen. Eindelijk bepaalde de wet in artikel 70, dat binnen 6 maanden na hare invoering al de zich in openbare bewaar plaatsen bevindende notarieele stukken naar die algemeene bewaarplaats zouden worden overgebracht. Uit de aangehaalde bepalingen volgt, dat rechtens alle oude notarieele archieven eD alle „minuten, registers en repertoria" van vóór dertig jaar dagteekenendeuitgezonderd alleen 't geval dat een fungeerend notaris ze van zijn ambtsvoorganger op rechtmatige wijze heeft overgenomen, moeten berusten in de algemeene bewaarplaatsen der wet van 1842. Op die Zie echter mr. Seerp Gratama „De oude notarieele archieven". Week blad voor Notarisambt en registratie, no. 1472 e. v.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 11