54 der convoyen en licenten„met uitzondering van dat gedeelte specteerende de recherche en het personeel, hetwelk uitsluitend werd gedemandeerd aan den Raad van financiëndie met het toezicht over dit vak was belast". De inspecteur-generaal werd belast „met de inspectiën op de kantoren der ontvangers-generaal en ontvangers-particulier en alle andere 's lands comptabele ambtenaren en met hetgeen hem verder door den Secretaris van Staat voor de financiën werd opgedragen". De judicature in zake van sommige belastingen werd bij de wet van 4 Januari 1814 (St.bl. no. 4) opgedragen aan het Hooggerechtshof voor financiën en zeezaken der Yereenigde Nederlanden en aan de collegiën van Commissarissen-Generaal en Raden in de departementen. Het beheer der domeinen, „bekend als publieke domeinen, domeinen van de amortisatiekas en van het etablissement der invaliden, extra ordinaire domeinen van de kroon en die als bijzondere dotatiën aan dignitarissen van het Fransche Rijk en andere geschonken zijn, gelegen in de Vereenigde Nederlanden", werd bij Souv. besl. van 26 April 1814, 2) ingaande den 1 Mei 1814, van het bestuur der Registratie, zegel- en hypotheekrechten 3) afgescheiden en opgedragen aan het Departement der domeinen, gecreëerd bij Souv. besl. van 16 December 1813 no. 52, terwijl een Raad en Rekenkamer der domeinen werd ingesteld. 4) Aan het hoofd van het Departement der domeinen werd een Hoofdadministrateur gesteld, aan wien werd opgedragen het bestuur over alle goederen en inkomsten behoorende tot de algemeene domeinen. 5) Hij moest met de inspecteurs en rentmeesters eene geregelde correspondentie voeren en toezien, dat zij zich naar hunne instructiën gedroegen. De Raad en Rekenkamer der domeinen was samengesteld uit een president, zeven raden en rekenmeesters, een secretaris en twee com missarissen, de eene voor de contentieuse zaken en de tweede voor de comptabiliteit. Deze Raad en Rekenkamer was belast6) met de zorg, dat de gelden bij de jaarlijksche begrooting der domeinen toegestaan tot de daarbij bepaalde doeleinden werden gebezigd met de regeling en bewaking der domaniale comptabiliteitmet de opneming en sluiting van de reke- Dit Hooggerechtshof werd bij de wet vaD 24 December 1819 (St.bl. no. 159), met ingang van 1 Januari 1820, gesupprimeerd. 2) Bijv. St.bl. I, 106. 3) Zie Keiz. deer. van 31 Dec. 1811. 4) Souv. besl. van 16 Dec. 1813 no. 52. 8) Zie Souv. besl. van 19 Febr 1814 (Bijv. St.bl. 1, 71) betr. het bestuur over de wateren en bosschen, bekend onder den naam van 31e houtvesterij, en het Souv. besl. van 12 Nov. 1814 no. 38 (Bijv. St.bl., bekn. uitg. 133) betr. de Staats gebouwen te Amsterdam. 6) Instiuctie van 9 Aug. 1814 en Kon. besl. van 14 Oct. 1815 en 11 Dec. 1815. 55 ningen der rentmeesters in de noordelijke en van de directeuren der domeinen in de zuidelijke provinciënmet de beslissing op rekwesten om revisie van rekeningen enz. Alle klachten ten aanzien van rekeningen moes'en worden ingediend bij den Secretaris van Staat voor de financiën, door wien zij ter kennis van den Vorst werden gebracht, ten einde bij eene commissie uit den Raad van State te worden beoordeeld. Wer den de ingebrachte bezwaren gegrond bevonden, dan werd met den Raad en Rekenkamer der domeinen daarover gecorrespondeerd en, ingeval van verschil, deed de Vorst uitspraak. De Hoofdadministrateur der domeinen was bevoegd om de vergaderingen van den Raad en Rekenkamer bij te wonen, zoo dikwijls hij eenige opmerkingen te doen of berichten te geven had. De president van den Raad en Rekenkamer der domeinen werkte onmiddellijk met den Vorst. Hij was belast: „met de zorg voor de belangen van den Vorst en het Rijk, te dien effecte, dat alle domaniale gerechtigheden gehandhaafd en geene inkomsten verkort, noch verduisterd werdenmet het oppertoezicht over alle contentieuse zakenmet het voeren van alle procedures, waarin het domein eenig civiel belang kon hebben en met de vervolging van alle boschdelicten ter eerster instantie".1) Bij Souv. besluit van 18 Februari 1815, no. 86 2) werden de administra- tiën der indirecte belastingen en der convoyen en licenten, waaronder behoorden de impost op de buitenlandsche pro ducten en de watertollen, met ingang van den 23 Februari 1815, van het Departement van financiën afgescheiden en gesteld onder het beheer van een Directeur-Generaal, geassisteerd door de twee Raden van financiën, die tot dusverre onder den Secretaris van Staat voor de financiën waren belast geweest met het toezicht over de administratiën der indirecte belastingen en voor de recherche en het personeel der convoyen en licenten, „op gelijke wijze als zulks bij besluit van 19 April 1814, no. 175, was bepaald". Deze Raden van financiën behielden „in alle opzichten denzelfden rang, gelijk met de raden, die aan het Departement van financiën bleven geattacheerd, en dezelfde attributen, welke bij laatstgemeld besluit aan hen waren toegekend". De Directeur-Generaal der indirecte belastingen en der convoyen en licenten werkte onder de onmiddellijke bevelen van den Vorst. De administrateur, belast met de administratieve details der convoyen en licenten, bleef onder den Directeur-Generaal fungeeren, op den voet bij besluit van 19 April 1814, no. 175, bepaald, terwijl de administrateur Instructie van 9 Aug. 1814 en Kon. besl. van 7 Febr. 1816 no. 71. 2) Bijv. St.bl. II, 2386.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1904 | | pagina 33