20
In philologische kringen heeft dit advies hier en daar zekere
gevoeligheid gewekt. Ten onrechte, naar het mij voorkomt. De rijks
archivarissen hebben niet willen verklaren, dat een doctor in de
letteren thans per se geheel ongeschikt zou zijn voor het ambt van
archivaris; dit zou belachelijk zijn geweest, en het is dan ook noch
gezegd noch bedoeld. Door den Minister geraadpleegd over de beste
regeling van de opleiding van archivarissen voor de toekomst, hebben
zij verklaard, dat eene juridische opleiding der archivarissen beslist de
voorkeur verdiende, en dat eene philologische opleiding, zooals die thans
is, zelfs niet doelmatig scheen om goede ambtenaren voor de archieven
te vormen. Over de doelmatigheid eener hervormde en verbeterde philo
logische opleiding heeft de vergadering zich niet uitgelatenniet
kunnen uitlaten, omdat daarover niets bekend was. Toch heeft zij het
reeds toen waarschijnlijk geacht, dat een in te stellen doctoraat in de
geschiedenis aannemelijke waarborgen zou leveren; een doctoraat in de
historiegeregeld volgens het thans openbaar gemaakte planzougeloof
ik, velen bevredigen.
Ons hoofdbezwaar was het geheel verwaarloozen van de studie der
rechtsgeleerdheid bij het geschiedkundig onderwijs. Yan harte verheug
ik mij dus, dat de gezamenlijke hoogleeraren in de geschiedenis thans
over hetzelfde bezwaar geklaagd hebben in anderen, sterkeren vorm.
Sterker, want zelfs voor de Nederlandsche historici noemen zij de
tegenwoordige philologische opleiding beslist ondoelmatig, wenschon zij
eene gedeeltelijk juridische voorbereiding. Bij de opleiding der archiva
rissen wier ambt juridische vorming zooveel stelliger vereischt dan dat
van de historici en docentenweegt het gemis natuurlijk oneindig
zwaarder. Zóóveel zwaarder, dat ik voor mij aan een jurist, die door
het schrijven van een historisch proefschrift blijk heeft gegeven van
belangstelling in en kennis van de geschiedenis, denkelijk de voorkeur
zal b 1 ij v e n geven ook boven een historicusopgeleid volgens de door de
hoogleeraren gewenschte methode. Maar ik erkendat de keus dan
eenigszins moeielijk worden zou.
Hopen wij in ieder geval, dat de regeering zal gehoor geven aan
de wenschendoor de historici en de rijksarchivarissen heiden uitge
sproken en deze leemte in het historisch onderwijs eerlang zal aanvullen
De tweede leemte, die ons aanleiding gaf tot klagen, schijnt alvast op
weg, om zonder wetswijziging weggenomen of althans verminderd te
worden. Ik bedoel het feitdat de studie der diplomatiek bij het onder
wijs in de geschiedenis niet voldoende tot haar recht komt, hetgeen ten
gevolge heeft, dat dit vak naar men zonder overdrijving zeggen mag
ten onzent niet beoefend wordt. Aan de Groningsche hoogeschool is
onlangs onze ambtgenoot Schoengen opgetreden als privaat-docent in de
21
paleographiede chronologie en de diplomatiek. En te Utrecht wordt
de benoeming van een lector in de geschiedenis der middeleeuwen en
tevens in de drie genoemde vakken te gemoet gezien. De dagbladen
hebben onlangs verzekerddat voor deze betrekking een jong geleerde
uit de school der beroemde Monumenta Germaniae historica was aange
wezen. Zeker zou dit het meest gewenscht zijn. Onlangs hoorde ik
verklarendat de door de oprichting der Monumenta aan de studie der
middeleeuwsche geschiedenis in Duitschland gegeven impulsie ten onzent
nauwelijks gevoeld is, dat dus de studie der middeleeuwen hier niet
noemenswaardig heeft geprofiteerd van de meerdere intensiteit, die de
keunis der middeleeuwsche geschiedenis door den arbeid van de mede
werkers der Monumenta heeft verkregen. Ik durfde de bewering niet
tegenspreken, en ik ben dan ook overtuigd, dat speciaal ook voor ons
archiefwezen de lessen van een kweekeling uit de school der Monumenta
van onberekenbaar ,nut zouden zijn. Intusschen, de onderhandelingen
schijnen mislukt te zijn, en wij moeten afwachten, wat de bemoeiingen
der faculteit ons in dezen brengen zullen.
Nog eene gewichtige zaak heb ik u te herinnerenhet gebouw van
het Algemeen rijksarchief is betrokkenhet archief is verhuisd en ook
de overbrenging der nieuwe archieven is begonnen. Zoo is dus de kring
van statige gebouwendie de Nederlandsche rijksarchieven herbergen
gesloten: allen zijn veilig en voldoende gehuisvest! Helaas neen!
Juist nu wij onze wenschen allen bevredigd zien, blijkt er in de praktijk
nog een en ander te ontbreken. Verdrietig! Te verdrietiger, omdat nu
de kring eenmaal gesloten isverbetering van den toestand niet zoo licht
als vroeger meer te verwachten schijnt. Ik noemde de huisvesting van het
Algemeene rijksarchief voldoende; maar mij is verhaald, dat het plaatsge
brek daar reeds nu zóó nijpend is, dat men nieuwe aanwinsten met vrees
te gemoet ziet, en dat zelfs de overbrenging der nieuwe archieven, die
zich aanvankelijk tot 1848 zou uitgestrekt hebben, uit nood tot 1880
is beperkt. Niet voldoende is dus de huisvesting! En veilig? Nu ja,
het Friesche rijksarchief wordt niet meer bedreigd met vernietiging door
vuur en vocht; het is veilig geborgen. Maar is het te verwachten, dat
wij archivarissen ons daarover van harte zullen verheugennu het in de
Eerste kamer openlijk uitgesproken is (en ik geloof, volstrekt niet ten
onrechtedat het leven onzer ambtgenooten in de gerestaureerde Kanse
larij vrij wat minder veilig is dan de archieven Op eene derde plaats
waar zoowel de ruimte als de veiligheid te wenschen overlaat, in het
rijksarchief in Overijsel, schijnt daarentegen hoop op uitkomst. Onze
ambtgenoot klaagde over gebrek aan ruimte vuor zijn archief, en aan
ruimte en licht voor zijn bezoekers; hij klaagde ook over vocht, die
niet wijken wilde trots alle maatregelen. Onverwachts is echter een