12 geraakten. Ook in het Archievenblad verscheen een enkele vrucht zijner pen, zelfs de allerlaatste, wier proef hij nog enkele dagen voor zijn dood corrigeerde. Ik herinner hier slechts even aan zijn polemiek over het archiefgebouw van het Paleis van Justitie te Rotterdam met den bouw meester den heer Metzelaar, waarvan hij zeer te recht de groote, en waar reeds zooveel ervaring met den bouw van dergelijke inrichtingen was opgedaanonbegrijpelijke gebreken aan de kaak stelde. Ook buiten de min of meer met het archief in verband staande werkzaamheid bewoog Unger zich. Zijn smaak en zijn kennis van „geïllu mineerde" handschriften, maar vooral von oude prenten en gravures, deden hem herhaaldelijk aanzoeken geworden om voor de illustratie van bekende boekwerken te zorgen, zoo van de Geschiedenis der Nederlandsche Let terkunde van dr. J. ten Brink, van „Onze Gouden Eeuw" van dr. P. L. Muller, en van den derden druk van „het Land van Rembrand" door Busken Huet. Is het laatste misschien minder geslaagd, ten aanzien der twee eerste werken mag zonder aarzelen worden gezegd, dat en de uitvoering èn de keuze der reproducties allen lof verdienen. Yoor kunst in het algemeen gevoelde Unger veel. Reeds boven wezen wij in zijn jeugd dien trek aan, en de bijzondere gelegenheid, die hij had, om dien trek tot ontwikkeling te brengen. Als archivaris was hij ook belast met het beheer der oudheidkundige verzameling in het Museum Boymans, en heeft hij, mi dat de archieven daaruit naar het nieuwe gebouw waren overgebracht, nog het zijne kunnen bijbrengen tot het inrichten der verlaten lokalen voor de opname dier verzameling. En al zal het moeilijk zijn deze behoorlijk daarvoor geschikt te maken gebrek aan licht en de geringe hoogte der verdieping zullen, naar het mij wil voorkomen, daartegen onoverkomelijke hinderpalen blijken te zijnzijne bezoeken aan verschillende musea zullen, evenals dit bij het nieuwe archiefgebouw het geval is geweest, hem in staat hebben gesteld voor het beoogde doel de best mogelijke oplossing aan de hand te doen. Zijn lust voor het tooneel verliet Unger ook in latere jaren niet. Hij was bijzonder goed op de hoogte van het personeel der troepen, die achtereenvolgens te Rotterdam optraden, en met eenige leden ervan onderhield hij persoonlijk betrekkingen, ik noem o.a. van Korlaar. En toen deze er toe besloot de opvoering van enkele van Yondel's stukken te be- In het Nederlandseh Archievenblad verschenen van Unger's hand Jaarg. 1897/98In memoriam, mr. W. Bezemer. 1399/1900: Beoordeeling van den Catalogus van de prentverzameling der gemeente Dordrecht. 1900/01 Het archief der gemeente Rotterdam; en tweemalen iets over: Het archiefgebouw van het Paleis van Justitie. 1904: Beoordeeling van J. C, Overvoorde, Catalogus van de bibliotheek over Leiden en omgeving. 13 proeven, verleende Unger met. opgewektheid zijne medewerking bij de instudeering en de mise en scène. Dat het succes bij het groote publiek aan de moeite en inspanning geevenredigd was, kan niet worden be weerd maar wel genoten de uitvoeringen bij belangstellenden in de litte ratuur van den bloeitijd der Republiek groote waardeering. Wanneer wij eindelijk hier nog mededeelen, dat Unger jarenlang lid der plaatselijke schoolcommissie was en daarin op den voorgrond trad, dan zal men het wel met ons eens zijn, dat hij niet behoorde tot die archivarissen, die zich enkel met stoffige papieren en beschimmelde foli anten bezig houden, en wien buiten archiefkamer of studeervertrek de handen gansch verkeerd staan. Met een terugslag op wat onze Voor zitter in zijn openingsrede op de derde jaarvergadering in 1894 zeide wil ik dan ook eindigen aan den overleden vriend, van wiens leven en werken ik hier in enkele bladzijden getuigde, dit eeresaluut te brengen Unger liet van zich hooren, zijn naam werd en zal worden genoemd in de eerste plaats wel in de stad zijner inwoning, maar ook in den lande, bepaaldelijk bij zijne ambtgenootende klank van zijn naam was zuiver en zal het blijven Rotterdam, Augustus 1904. SEERP GRATAMA. 0 Arch. BI. Jaarg. 1894/5, p. 60. De dertiende jaarvergadering, gehouden te Zwolle op 5 Juli 1904. De vergadering, die door 13, zoo gewone als buitengewone leden bezocht was, werd te half twaalf uren in eene van de zalen der Groote sociëteit geopend met eene rede van den Voorzitter, die door hem op verzoek der vergadering ten behoeve van het Archievenblad werd afge staan en dan ook hierachter is afgedrukt. Naar aanleiding van het door den Voorzitter gesprokene vestigde de heer Hoefer er de aandacht op, dat de Sassenpoort volslagen onvoldoende is tot berging van het rijksarchief in Overijsel, en dat zich wellicht thans eene gelegenheid aanbiedt om deze aangelegenheid op afdoende wijze te regelen. Daar de Voorzitter zich bereid verklaarde deze zaak in zijne rede, als zij gedrukt wordt, op te nemen, vindt de lezer daaromtrent hierachter (blz. 21) een meer ampel bescheid. De rekening van den penningmeester, die helaas door ongesteldheid ver hinderd was tegenwoordig te zijn, werd overeenkomstig het schriftelijk gegeven praeadvies van dr. Morre goedgekeurdzij sluit met een klein batig saldo. Tot kasnazieners voor het volgend jaar werden de heeren Overvoorde en Joosting benoemd. De mededeelingen van het bestuur betroffen het uittreden der heeren Philips en Eabius uit en het opnieuw

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1904 | | pagina 12