10
ring te Rotterdam 13281892, en bevat in hoofdzaak de naamlijsten
der regeeringspersonen in genoemd tijdvak. Echter gaat een uitvoerige
inleiding vooraf, waarin men van af den vroegsten tijd tot 1851 een over
zicht vindt van de inrichting van het bestuur en van de verschillende
colleges en personen, die daaraan medewerkten. Een overzicht, dat in
gemakkelijken vorm de noodige inlichtingen en bijzonderheden omtrent
het onderwerp geeft.
In het tweede deel, door Unger samen met zijn adjunct mr. W.
Bezemer bewerkt en verschenen 1895, vinden wij „De oudste kro
nieken en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland." Na een kort
overzicht van de algemeene beschrijvingen der stad Rotterdam, in de
17e eeuw en later verschenen, volgt een catalogus der kronieken en be
schrijvingen in het archief der gemeente aanwezig, welke een honderdtal
nummers omvat. Daarna volgen de uit te geven geschriften, dertien in
getal, beginnende met de beschrijving der sloten van Schieland door
Simon van der Sluys (1472) om te eindigen met de werken van Jacob
Lois (2e helft der 17e eeuw), terwijl eenige verspreide berichten het slot
dezer afdeeling vormen. Aan elke kroniek of beschrijving gaat een in
leiding vooraf met bijzonderheden over den auteur, den inhoud, de
wordingsgeschiedenis en wat verder belangrijk scheen. Gelijktijdig, en
als aanhangsel, werden de reproducties van eenige voor de geschiedenis
en de oude topographie van Rotterdam hoogst belangrijke kaarten gegeven,
terwijl in den tekst zelf eenige goedgeslaagde afbeeldingen naar oude
teekeningen van vroegere sloten in Schieland voorkomen.
Het derde deel verscheen in 1899, even na den dood van Bezemer,
die aan de uitgave zelf, zijnde: „De oudste stadsrekeningen van Rotter
dam," nog zijne medewerking verleende. Ook hier vooraf een in
leiding, inhoudende een kort overzicht over het financieel beheer
en de daarbij optredende ambtenaren, alsmede eenige mededeelingen
over de uit te geven stukken zelf. Belangrijk is, dat slechts geheele
rekeningen konden worden gegeven over de jaren 142630 en 155657,
terwijl de doorloopende serie, waarvan de twee eerste ook worden mede
gedeeld, begint met 1644. Overigens bevat het deel extracten uit andere
rekeningen, loopende over verschillende jaren der 15e en der 16e eeuw,
en opgaven van inkomsten uit „der stede goederen," dagteekenende van
denzelfden tijd. Hieraan is een verklarende woordenlijst toegevoegd. Op
alle deelen zijn uitvoerige registers van plaats- en persoonsnamen gemaakt,
die de waarde der uitgave ten zeerste verhoogen.
Het vierde deel, welks voltooiing Unger niet meer heeft mogen
belevenzal bevatten de Regesten van Rotterdam en Schielandvan af
den vroegsten tijd tot het begin der Bourgondische heerschappij in 1425.
Yoor drie vierde gedeelte heeft Unger dit deel zelf bewerkt; hetgeen
11
nog rest, meer bijzonder de bezorging van den druk van het overige reeds
door hem verzamelde, en het vervaardigen der noodige registers, zal
door bevriende hand in aansluiting aan en op dezelfde wijze, als
hetgeen reeds verschenen is, worden ten einde gebracht, met medewerking
van zijne weduwe, die hem reeds bij zijn leven in zijn arbeid nu en
dan ter zijde stond.
Met deze onderneming, die, zooals ik uit ondervinding en eigen
aanschouwing weeteen ontzaglijken arbeid heeft gevorderden niet
altijd van de aangenaamste soort, heb ik mij echter nooit goed kunnen ver
eenigen. Yoor den oudsten tijd geeft zij eenerzijds te weinigdaar zij de oor
konden zelf niet bekend maakt, en andererzijds te veeldaar de regesten, komt
een oorkondenboek tot stand, noodeloos uitvoerig zijn. Unger wilde
haar nog voor den lateren tijd voortzetten, maar begreep zelf, dat de
bewerking dan een andere zoude moeten zijn, en antwoordde op mijn
bedenking volmaakt terechtdat in afwachting van een oorkondenboek
de regestenlijst haar nut had. Alleen blijft de vraag, of de besteede tijd
en moeite dan evenredig zijn geweest aan het bereikte resultaat.
Meende ik bij dit zijn hoofdwerk eenigen tijd langer te moeten stil
staan, kleinere bijdragen tot de geschiedenis der gemeente, die hij lief
gekregen had, gaf Unger tusschen 1888 en 1900 in het Kotterdamsch
Jaarboekje waarvan hij de redactie op zich had genomen. Wel ging
deze uitgave niet zoo heel voorspoedig, en had hij vooral met gebrek
aan geschikte medewerkers en gemis aan bijdragen te kampen, maar
toch bleef zij in leven en konden, zij het dan niet ieder jaar één, achter
eenvolgens onder zijne leiding zeven deeltjes verschijnen.
Ook in de Vereeniging van Archivarissen liet hij zich niet onbetuigd.
Op onze vergaderingen was hij een geregeld en gaarne gezien bezoeker.
De belangen der gemeente-archieven en van de daarbij werkzame ambte
naren gingen hem, zooals niet vreemd is, vooral ter harte; en niet
geheel zonder grond was zijn klacht, dat deze tegenover de rijksarchieven
langzamerhand in onze Yereeniging wat al te zeer op den achtergrond
J) Deze bijdragen zijn:
le Jaarg.De vroedschapspenningen te Eotterdam.
2e De standbeelden van Desiderius Erasmus.
Se De oudste plattegrondskaart van Botterdam.
4e Lijst van rectoren, conrectoren, praeceptoren aan de Latijnsche
school te Rotterdam, van 15001884.
De Correspondentie der Rotterdamsche vroedschap.
5e Vervolg van dit laatste.
6e De oudste keuren van Schieland.
7e Vervolg.