238
öogenblik te Leiden" werd gegeven. Ik meende dus volkomen gedekt
te zijn, toen ik twee dictaten van dat college, het eene van c. 1893, het
andere van vroeger, beiden afkomstig van personen, die tot de beste leer
lingen van prof. Blok gerekend plegen te worden, had geraadpleegd en
aan mijne beoordeeling ter grondslag gelegdhad ik kunnen veronder
stellen, dat de hoogleeraar zijne colleges uit dien tijd voor verouderd
hield, ik zou er niet uitsluitend op hebben vertrouwd. Maar behalve
prof. Bloic hebben ook de beide heeren, wier dictaten ik geraadpleegd
heb, eenigermate schuld aan mijne misgrepen en mijne misstappen.
Immers niet alleen dat zij beiden slecht college blijken te hebben ge-
loopen, zij zijn ook zoo onbetamelijk geweest om, hoewel zij den cursus
niet in hetzelfde jaar gevolgd hebben, toch telkens bij dezelfde gelegen
heden nl. juist bij de behandeling der diplomatiek, te verzuimen of te
soezen, en hebben daardoor een geheel overeenkomstig hoewel, gel jk nu
blijkt, geheel onjuist beeld gegeven van den inhoud van het college.
Uit de thans door den heer Blok zelf gegeven inlichtingen ziet men,
dat het grootste deel van zjn college besteed wordt aan de lezing en
de bestudeering van eene middeleeuwsche kroniek en van een aantal oor
konden, liefst in origineel. De behandeling der kronieken kunnen wj
daarlaten zj gaat, hoe gewenscht ook, de diplomatiek niet aan
maar wat het bestudeeren van origineele oorkonden betreft, dat is zeker
nuttig en noodig voor ieder, die zich in diplomatiek bekwamen wil; maar
daarom is elke bestudeering van oorkonden nog geene beoefening der
diplomatiek het komt er maar op aan, uit welk oogpunt men de stukken
bestudeertals palaeograaf, als historicus of als diplomaticus. Hoe
prof. Blok de oorkonden, die hj op zjn college behandelt, bj voorkeur
beschouwt, bljkt uit hetgeen hj verder opmerkt, dat de quaestie van de
echtheid of onechtheid der oorkonden hier te lande, waar de bewaard
gebleven stukken voornameljk uit de latere middeleeuwen dateeren, van
minder belang is, en daarom door hem hare interpretatie steeds op den
voorgrond wordt gesteld. Ik ben het met die opvatting niet geheel hens.
Al is de aanval, door Huydecoper op de echtheid van vele diplomata der
Hollandsche graven gedaan, door Kluit glansrjk afgeslagen, ieder, die de
discussie over den cyrograaf van Dirk V met eenige aandacht gevolgd
heeft, zal moeten erkennen, dat niet alleeu over de echtheid van dat stuk maar
ook over die van vele oorkonden, die ons alleen door de Egmonder over
levering bekend zjn, het laatste woord nog niet gesproken is. En zoowel de
uitgever van het Oudste cartularium van het sticht Utrecht als die van het
Oorkondenboek van Groningen en Drente hebben verscheidene valsche
stukken gesignaleerd. Wanneer de diplomatiek hier te lande eens werkeljk
beoefend werd, wie wi-et, of ook niet bj tal van andere stukken, wier
echtheid nu niet wordt betwist, twjfel aan de authenticiteit rjzen zou.
239
Natuurlijk behoort daarom de interpretatie der oorkonden, die trouwens
bj de beoordeoling der echtheid niet gemist kan worden, niet te worden
verzuimd. Wj moeten, dit ben ik met prof. Blok eens, de Duitschers
niet slaafs navolgen en ons niet bj voorkeur met keizerlijke diplomata
en pauselijke bullen bezig houden; er moet voor Nederland gedaan worden,
wat de Duitsche diplomatici voor Duitschland hebben gedaan; de kanse-
larjgebruiken, die in Gelderland, in Utrecht, in Holland en in' de kleinere
geestelijke en wereldlijke heerschappijen golden, moeten worden nagegaan.
De vormen en de soorten der stukken die, in eene latere periode, uitgaan
van de centrale regeering te Brussel, van den Grooten raad te Mechelen,
van den Raad van financiën en domeinen moeten worden bestudeerd, wil
men hetzij over de beteekenis, hetzij zoo noodig over de echtheid 'dier
stukken oordeelen. Het is mogeljk, dat prof. Blok op zijn college die
zaken behandelt; zoo ja, dan zou ik hem wel willen verzoeken de resul
taten van zjn onderzoek ook op andere wijzen te publiceeren, opdat ook
buiten den uit den aard der zaak beperkten kring zjner leerlingen deze
kennis, die de kern is eener Nederlandsche diplomatiek, moge° worden
verbreid. Want wat er tot heden op dat gebied het licht heeft gezien,
is zoo goed als niets. De door prof. Blok geciteerde oorkondenboeken
en chronologische opstellen mogen een onderzoek omtrent de kanselanige-
bruiken gemakljker maken en voorbereiden, het eigenlijk gebied'der
diplomatiek betreden zij niet of ternauwernood. Waar 'bv. vindt men
voor Nederland eene opgave omtrent de oudste kanselarijbeambten als
die, welke Reusens voor België bewerkt heeft? Ik hoop, dat door
het bovenstaande duidelijk geworden is, wat de vergadering van archivarissen
van 1902 onder het beoefenen der diplomatiek verstond.
Over het tweede punt, waaromtrent de heer Blok en ik verschillen,
heb ik weinig te zeggen. De heer Blok ontkent de zelfstandigheid der
archiefwetenschap ten sterkste, maar is het met mij eens, dat eene
discussie hierover tusschen ons nutteloos zou zijn; ik zal er dus niet
verder op ingaan.2) Maar het spreekt van zelf, dat dan ook een beroep
op een artikel als dat van Sebliger in de laatste aflevering der Histo
rische Vierteljahrschrift door mj wordt afgewezen. Het moge waar zijn
dat eene juridische vorming voor den historicus niet altijd aanbeveling
verdient, voor mj en „de mijnen", die juist betoogen, dat een archivaris
eene andere taak heeft en eene andere opleiding behoeft, als wie uitslui-
tend historicus is, is hetgeen voor den historicus geldt, daarom nog niet
toepasselijk op den archivaris. Deze laatste reconstrueert niet de geschie
denis maar zjn archief. Uit het aldus geordende archief heeft hj in de
Anaiectes pour servir a 1'histoire ecclésiastique de la Belgique t. 26 p. 20 vlg.
2) Ook kan ik den heer Blok verzekeren, dat vrees ora voor onwetenschappelijk
te worden aangezien, heelemaal niets met de zaak te maken heeft.