232
vragen? Want de heer Blok kan zeer goed weten, dat, waar sinds
eenige jaren de archivarissen het beginsel op den voorgrond stellen, dat
de archiefwetenschap ik veroorloof mij dat woord, dat den hoogleeraar
wat pompeus in de ooren klinkt, te blijven gebruiken zich heeft te
emancipeeren van de historie, daarbij in geenen deele wordt bedoeld, dat
de archivarissen de historie zouden kunnen verwaarloozen. Dat zou
dwaasheid zijn; de archivarissen hebben evenzeer behoefte aan de ge
schiedenis als de historici aan de archieven. Maar waartegen wij opkomen
is tegen de leer, die prof. Blok nog altijd huldigt, dat de archiefweten
schap niet anders is dan eene hulpwetenschap der geschiedenis. Hier
tegenover stellen wij het beginsel, dat de archiefwetenschap is eene
zelfstandige wetenschap, gelijk het archivarisambt is een Zelfstandig vak,
dat eene eigene opleiding vereischt. Geenszins wordt ontkend, dat ook
archiefkennis eene hulpwetenschap der geschiedenis kan zijn evenals b.v.
aardrijkskunde, maar daarmede wordt aan de zelfstandigheid van de
wete, schap niet te kort gedaan; voor den historicus is de archiefkennis
eene hulpwetenschap, voor den archivaris de geschiedenis. Een goed
historicus, en vooral een goed mediaevist, die niet tevens eene zekere
mate van archiefkennis bezit, is precies even ondenkbaar als een archi
varis, die zich niet eene zekere hoeveelheid historische kennis heeft eigen
gemaakt. Het goed recht van de zelfstandigheid der archiefwetenschap
hier te betoogen, schijnt mij onnoodig. De heer Blok heeft over dat
onderwerp al herhaaldelijk met mr. S. Muller Pz. gepolemiseerd zonder,
gelijk blijkt, te zijn overtuigd, ja ik zou haast zeggen, zonder zelfs het
standpunt van zijn tegenstander te hebben begrepen, daar hij nog altijd
in een archief niet anders dan eene verzameling historische handschriften
schijnt te zien. De archieven en de archivarissen zijn er dat is
zijne opvatting alleen ter wille van de geschiedenis en hare beoefenaars.
Maar dat is een onderweip, dat in dit tijdschrift niet thuis behoort, en
waarover ik ook eene discussie met den heer Blok, als nutteloos, liefst
vermijd.
Hier zij er slechts op gewezen, dat noch de Minister, die 10 Juni 1897
de Regelen voor de indeeling enz. van 's Rijles archieven
vaststelde, noch de rijksarchivarissen, die die regels met volle instemming
hebben ontvangen en toepassen, op het standpunt staan van den heer Blok,
en dat de vergadering van 21 October 1902 bij het ontwerpen van een plan
van opleiding voor aanstaande archivarissen dan ook aan dat standpunt
zeer zeker niet heeft gedacht. Zij heeft zich afgevraagdwelke kennis
moet een archivaris bezitten om in staat te zijn zijne taak als zoodanig
0 „De heeren gebruiken gaarne het woord archiefwetenschap, weer iets anders -
dan bibliotheekwetenschap, wat van eenige overdrijvende zucht tot specialiseering
niet vrij te pleiten is."
233
te vervullen d. w. z. 1 de onder zijn beheer geplaatste archieven goed te
ordenen en te beschrijven, 2°. de Regeering en de verschillende staats
colleges uit de archieven de noodige inlichtingen te geven en 3°. de historici
en andere bezoekers bij hunne nasporingen behulpzaam te zijn. Bij de
beantwoording dier vraag is op den voorgrond gesteld eene academische
opleiding, hetzij langs de juridische lijn, J) hetzij langs die der eigenlijk
gezegde historie. Daartusschen is geen onderscheid gemaaktbeiden
zijn op ééne lijn geplaatst. J) Alleen heeft men erkend, dat er hier te
lande geene behoorlijke academische opleiding voor historici bestaat. Het
doctoraat in de Nederlandsche letteren toch, dat de heer Blok blijkbaar
op het oog heeft, is heel iets andersde geschiedenis is slechts een
onderdeel van dat doctoraat, en wat daarvoor verder gevorderd wordt,
zal behoudens middelnederlandsch den archivaris nooit te pas komen
en het grootste gedeelte dergenen, die dat doctoraat verworven hebben,
zijn geene historici. De heer Blok weet dat zoo goed als iemand. Ook
de Regeering is van hetzelfde gevoelenalthans ceteris paribus werd tot
heden steeds bij sollicitatiën een jurist boven een litterator gesteld, wat
trouwens, waar de inhoud der provinciale depóts voor een groot deel uit
rechterlijke archieven bestaat, van zelf spreekt.
Daarin zit dan ook het bezwaar niet. De vergadering heeft wel
degelijk, zoolang een doctoraat in geschiedenis ontbreekt, onder de kun
digheden, die een archivaris moet bezitten, de geschiedenis 3) genoemd,
maar tevens en dat is den heer Blok een doorn in het vleesch
onderscheid gemaakt tusschen die vakken, die voor den archivaris hulp
wetenschappen zijn, waaronder ook de geschiedenis is gebracht, en de
eigenlijke archiefvakken palaeographie, diplomatiek, chronologie en ar
chiefwetenschap. Voor de laatste vakken heeft zij een examen wenschelijk
geacht, af te nemen door archivarissenomtrent de wijze, waarop de
candidaat de noodige kennis in de geschiedenis en andere hulpweten
schappen heeft op te doen, heeft zij zich niet uitgesproken, hoewel het
voor de hand ligt, dat hij die vakken aan de academie bestudeeren zal,
waar daartoe alle gelegenheid bestaat. Ook een examen in die talrijke
bijvakken heeft zij onnoodig geacht, eensdeels omdat de behoefte, die de
archivaris aan die hulpwetenschappen heeft, zoo voor de hand ligt, dat
In de conclusies der vergadering van archivarissen wordt alleen gesproken
van een doctoraat in de rechts- of staatswetenschap. Dat daarmede thans ook het
doctoraat in het Bomeinsch-Hollandsch recht moet gelijk gesteld worden, spreekt
van zelf.
2) Uitdrukkelijk wordt in de conclusie der vergadering (blz. 67) gezegd: „Als
eenmaal een doctoraat in de geschiedenis zal zijn ingesteld, kan het met dat in de
staats- of rechtswetenschap worden gelijk gesteld.''
s) Nederlandsche geschiedenis, Kerkgeschiedenis, Geschiedenis der staathuis
houdkunde, Geschiedenis der Nederlandsche staatsinstellingen en Middeleeuwsche
kunst- en beschavingsgeschiedenis.