230
prof. Blok in diplomatiek, met recht kan worden beweerd, dat dat vak
hier te lande niet beoefend en dat er aan de accademies geen cursus in
gegeven wordt. Dit nu is geene aangename taak, en het ware mij wel
zoo lief geweest, zoo prof. Blok deze zaak buiten het debat gehouden had.
De hoogleeraar beschrijft in zijn artikel de diplomatiek als de weten
schap, die leert „hoe een oorkonde in elkander zit en wat er uit te halen
is". Dat is wel wat erg populair uitgedrukt, en daar onze schrijver zelf
zijn „geachten collega Bresslau" citeert, zal hij er zeker geen bezwaar
tegen hebben; dat ik hier diens definitie overneem: „Die Aufgabe der
Urkundenlehre oder Diplomatik ist es den Werth der Urkunden als his-
torischen Zeugnisse zu bestimmen. Demgemass hat sie in erster Linie
festzustellen ob eine Urkunde echt oder unecht (falsch) ist Kaum
minder wichtig ist der zweite Theil dieser Aufgabe: die Interpretation
der Urkunden". Het zij nu geoorloofd aan deze definitie den cursus van
prof. Blok in diplomatiek te toetsen, waarbij ik gebruik maak van een
tweetal dictaten, beiden te Groningen geschreven. De hoogleeraar begint
blijkens die dictaten het bedoelde college met een overzicht te geven van
de brennen der middeleeuwsche geschiedenis. Uitvoerig wordt stilgestaan
bij de kronieken, verschillende harer worden gekarakteriseerd, hare be
trouwbaarheid als geschiedbronnen wordt besproken, en bijzonder uitvoerig
worden de valsche kronieken behandeld. Daarna komen de heiligenlevens
aan de beurt; ook daarvan wordt het een en ander gezegd., Als derde
categorie van bronnen worden dan de diplomata aan de orde gesteld; de
bekende bella diplomatics, waardoor de wetenschap gevestigd werd, worden
verhaald. Over het middeleeuwsch Latijn wordt iets medegedeeld, even
eens over het middeleeuwsche schrift, over zegels, over de dateering en
ten slotte nog iets, heel kort, over de verschillende bestanddeeleu eener
oorkonde, en daarmede is het college uit.
Gelijk men ziet, heeft dit college in diplomatiek weinig of niets te
doen met de Urkundenlehre, gelijk Bresslau ze definiëert en toepast;
het is integendeel niet anders dan eene korte algemeene inleiding in de
bronnen der middeleeuwsche geschiedenis, waarbij op algemeen en kort
de nadruk valt. Alleen als eene dier bronnen worden de diplomata ter
sprake gebracht. De rest van het college is gewijd aan de andere bronnen
van middeleeuwsche geschiedenis en aan enkele losse opmerkingen over
palaeographiesphragistiekchronologie en middeleeuwsch Latijn, al te
gader wetenschappen, die wel met diplomatiek samenhangen maar toch
op zich zelf staan. Immers met uitzondering alleen der zegelkunde komen
zij evenzeer bij het beoordeelen der andere middeleeuwsche geschiedbronnen
te pas.Men versta rnjj welik betwist de nuttigheid van zulk een
1) Ook in het programma der vergadering van rijksarchivarissen worden oorkon-
denleer, handschriftenkunde en tijdrekenkunde als zelfstandige vakken naast elkander
gesteld.
231
college allerminst, en ik wenschte wel, dat het in mijn academietijd ook
gegeven was, maar een college in de diplomatiek, zooals de vergadering
van rijksarchivarissen bedoelde, is het niet. Het is een college, dat zijn
nut heeft voor den aankomenden historicusmaar waaraan de aanstaande
archivaris als zoodanig niets hoegenaamd heeft. En dat niet, omdat het
college van prof. Blok niet diep genoeg op de zaak ingaat en zich tot
eene algemeene inleiding beperkt, maar omdat over het hoofddoel der
diplomatiek, over de leer, waaraan men de echtheid of onechtheid eener
oorkonde onderkennen kan, in het geheel niet gehandeld wordt.
Terecht is dus in de vergadering van rijksarchivarissen gezegd, dat
er hier te lande geen college wordt gegeven in diplomatiek, en dat dat
vak hier zoo goed als niet beoefend wordt. Een merkwaardiger wijze vindt
de laatste bewering steun in eene opmerking, die prof. Blok op zijn
boven besproken college heeft gemaakt. Handelende over den bekenden
strijd over de echtheid van den cyrograaf van Dirk Vdeed de hoog
leeraar uitkomen dat noch Pols noch Fruik noch Kappeyne het stuk
over welks echtheid zij stredenen dat in het Algemeen rijksarchief voor
ieder te raadplegen is, hadden gezien. Wel een bewijs, voegde prof. Blok
er aan toevan het lage peilwaarop te onzent de palaeographie staat.
De opmerking is volkomen juist, maar treft niet alleen de palaeographie
maar tevens de diplomatiek. Men kan het ontbreken van alle studie in
diplomatiek niet beter illustreeren dan door het feit te memoreeren,
waarop prof. Blok wees. Nu is het dictaat, waaraan dat citaat ontleend
is, een jaar of tien oud. Maar is de toestand veranderd? Voor zoover mij
bekend isis er in dien tijd maar één artikel verschenendat opzettelijk
over de echtheid eener oorkonde handelt; ik bedoel het stukje van prof.
Blok zelf over de stichtingsbrief van Thorn in den eersten jaargang van
het Archievenblad. En hoe verdienstelijk dat artikel ook moge zijnhet
is toch meer eene historische critiek dan eene diplomatische studie; en
al ware het anders, er is niets verder op gevolgd, en de studie der
diplomatiek heeft sedert hier te lande gerust.
Reeds zooeven merkte ik op, dat het college van prof. Blok, hoe
belangrijk ook voor den aankomonden historicus, voor den aanstaanden
archivaris als zoodanig zonder nut is; daarmele heb ik het punt aan
geroerd, waarover eigenlijk het geschil tusschen den hoogleeraar en de
archivarissen loopt. In den aanhef van zijn artikel spreekt hij van zijn
„leekeneerbied voor de archiefwetenschap vrij van de historie", maar hij
meent er niets van. Integendeel dat beginsel is voor hem de wortel van
alle kwaad. Hij legt en dat is altijd eene gemaklijke wijze van be
strijden er eene verkeerde beteekenis in en stelt het voor, alsof het
ideaal der vergadering van 21 October 1902 het kweeken van „archiva
rissen vrij van historie" zou zijn geweest. Ernst of kortswijl, zou ik willen