226 ten onzent, en van het onderwijs in historie in het bijzonder, blijkbaar niet veel weten.Dat de archivaris voor speciale archiefzaken de heeren gebruiken gaarne het woord archiefw etenschap, weer iets anders dan bibliotheekw etenschap, wat van eenige overdrijvende zucht tot specialiseering niet vrij te pleiten is aan een archief praktisch moet worden gevormdwil ik geen oogenblik ontkennendaartoe dient vooral de stage van twee jaren. Maar ik ontken, dat hij voor het overige: kennis van Middelnederlandsch en van Middeleeuwsch Latijn, van oorkondeleer en tijdrekenkunde, van handschriftenkunde, kerkgeschie denis enz., niet volkomen goed aan eene universiteit kan worden opge leid, ook zonder vermeerdering der bestaande leerkrachten, tenzij hier of daar met een enkel privaat-docent of lector. Het zou bovendien al zéér bijzon der zijnals men die leerkrachten aan een archief, met één rijksarchivaris en zijn adjunct voorzien, zelfs aan het algemeen Rijksarchief voldoende bijeen zou vinden wat aan de universiteit gewoon zou mogen heeten. Hier te Leiden b.v. heeft men ik spreek natuurlijk alleen van de leerstoelen niet van de hoogleeraren persoonlijk: dat zou mij niet passen alles bijeen wat men in dat opzicht redelijkerwijze begeeren kan,2) tenzij men verlangen mocht voor ieder van die onderdeelen specialisten aangesteld te zien. Dit laatste nu acht ik volkomen onnoodig. Men behoeft een student niet alles in alle bijzonderheden bij te brengen. Het wetenschappelijk onderwijs moet zich vergenoegen met het leiden in de richting van zelf standige studie, met het geven van vingerwijzingen en voorbeelden van toepassing: het is dus volstrekt niet noodig op dergelijke colleges alle bijzonderheden tot de kleinste toe na te gaanzooals een specialist pleegt te doen. Wat ik wilde zeggen is, dat de archivaris in de eerste plaats een goed onderlegd historicus moet zijnomdat zijn vak zich geheel en al op het gebied der geschiedenis (staatkundige, economische, kerkelijke juridischeenz.) beweegt. De meeste onzer juristen-archivarissen zijn dan ook degelijk historisch onderlegd. Wie alleen juridische eischen aan hen stelt, slechts aangevuld" met historische hulpwetenschappen en praktische oefening, zal bedrogen uitkomen. Vooral klemt dit, waar bij die juridische eischen absoluut geen rekening wordt gehouden met een voor een archivaris zoo broodnoodig vak als vaderlandsche rechtsgeschie denis, wat bij de door den heer Fruin geresumeerde punten het geval is. Mij dunktdat vak moest ook in het stelsel van de heeren een eerste Een loffelijke uitzondering is te maken voor den voorzitter zeiven, die her haaldelijk betuigde de akademische opleiding te verkiezen. 2) Onderdeelen zijn gemakkelijk bij de daar gevestigde privaatdocenten in Romeinsche talen, handschriftenkunde enz. te bastudeeren. Een paar jaren geleden was er ernstig sprake van de oprichting eener archiefschool of iets van dien aard te Leiden, wat alleen afstuitte op gebrek aan gelegenheid tot praktische vorming. 227 plaats innemen, daar de archivaris bij de behandeling zijner stukken, ik zou haast zeggen dagelijks met dat recht te maken heeft. Nu de Re geering eindelijk een lang gemist doctoraat in het Romeinsch-Hollandsche recht heeft ingesteldzou ik zelfs meenendat juist daaraan boven een gewoon doctoraat in de rechten de voorkeur moet worden gegeventenzij men bij dit laatste ook den graad van candidaat in het Romeinsch-Hol- landsch recht voor den archivaris zou willen eischen. En hier kom ik van zelf tot de vraag: welke opleiding is voor den archivaris te verkiezen, de juridische of de litterarisch-hibtorischeP Liever zou ik in verband met het bovenstaande willen zeggen: de juridisch- historische of de litterarisch-historischo? Het valt niet te ontkennen, dat bij een archivaris de juridisch- historische opleiding veel voor heeft. Dikwijls toch zal hij aan het college, dat hem aanstelde, op juridisch gebied eenige voorlichting moeten geven. Dit schijnt wel een der redenen, waarom hier te lande de archivarissen dikwijls juristen zijn, wat echter voor een deel ook samenhangt met den bekenden heugelijken overvloed van juristen ten onzent en met de totnogtoe betere bezoldiging en toekomst der voor litterarisch-historisch gevormde personen openstaande leeraarsplaatsen. Ik ontken niet, dat genoemd argument voor de juridische opleiding eenige klem heeft, maar ik moet toch ook opmerken, dat een jurist, die den weg van het archief wezen inslaat, in den regel als jurist niet zeer zal uitmunten, hetzij wegens gebrek aan aanleg in die richting, hetzij wegens gebrek aan lust in de rechtspraktijk; zoodat, als er sprake is van een juridisch advies of van een proces, het college, dat de archivaris heeft te dienen, toch liever den raad van een ervaren advokaat, resp. stads- of lands-advokaat zal inwinnen. De archivaris geeft dan slechts voorlichting en die voorlichting, hoofdzakelijk van historischen aard, kan evengoed gegeven worden door een litterarisch- als door een juridisch-historisch gevormd persoon, vooral wanneer de eerste om tot archivaris benoemd te worden verplicht wordt b.v. tot het behalen van een graad in het Romeinsch-Hollandsch recht. Ik wil evenmin ontkennen, dat eene juridische vorming in het algemeen eenige voordeelen van meer ondergeschikten aard b.v. staatsrechtelijke en staathuishoudkundige kennis, kennis van administratieven aard enz. aan biedt. Ik wil er echter op wijzen, dat ook een litterarisch-historische vorming op zichzelve beschouwd evengoed belangrijke voordeelen uit het oogpunt van het archiefwezen oplevert. Wie eene litterarisch-historische vorming heeft genoten, is uitteraard voor den uitleg der beteekenis eener oorkonde of akte beter onderlegd door zijn uitgebreider kennis van taal en geschiedenis. Hoe dikwijls komt het niet voor, dat eene oorkonde, een dokument in het algemeen uit taalkundig oogpunt nauwkeurig moet worden verklaard? Hoe dikwijls

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 3