148 Koninklijk besluit van den 22sten Januari 1904, no. 35, regelende de traktementen der archiefambtenaren. Wij WILHELMINA, bij de gratie GodsKoningin der Nederlanden, Ptinses van O ran je-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van 20 Januari 1904, lit. D, afdeeling Kunsten en Wetenschappen; Gezien de Koninklijke besluiten van 30 December 1896 no. 45 en van 25 Januari 1898 no. 40; Overwegende, dat het wenschelijk is de jaarwedden van de ambte naren verbonden aan de archiefdepöts des Rijkszoo te 's Gravenhage als in de provinciënopnieuw te regelen Hebben goedgevonden en verstaan Art. 1. De Koninklijke besluiten van 30 December 1896 no. 45 en 25 Januari 1898 no. 40worden ingetrokken. Art. 2. De Algemeene Rijksarchivaris wordt benoemd op eene jaarwedde van drie duizend zevenhonderd gulden (ƒ3700), welke na 5, 10, 15 en 20 jaren onafgebroken dienst in den rang telkens met tweehonderd gulden 200) te verhoogen is. Art. 3. De Rijksarchivarissen in de provinciën en de adjunct-archivarissen te 's Gravenhageworden benoemd op eene jaarwedde van twee duizend achthonderd gulden (ƒ2800), welke na 5, 10, 15 en 20 jaren onafge broken dienst in den rang telkens met tweehonderd gulden (ƒ200) te verhoogen is. Yoor den Rijksarchivaris in Noordhollandzoolang deze in het genot van vrije woning isen voor den Rijksarchivaris in Friesland zoolang deze tevens bezoldigd bibliothecaris der provincie Friesland is, wordt het bedragwaarop zij benoemd wordenrespectievelijk op twee duizend vierhonderd gulden (ƒ2400) en op twee duizend driehonderd gulden (ƒ2300) bepaald. Art. 4. De hoofdcommiezen worden benoemd op eene jaarwedde van twee 149 duizend vierhonderd gulden (ƒ2400), welke na 5 en 10 jaren onafgebroken dienst in den rang telkens met eenhonderd vijftig gulden (ƒ150) te verhoogen is. Art. 5. De commiezen worden benoemd op eene jaarwedde van twee duizend gulden (ƒ2000), welke na 5 en 10 jaren onafgebroken dienst in den rang telkens met eenhonderd vijftig gulden (ƒ150) te verhoogen is. Art. 6. De adjunct-commiezen worden benoemd op eene jaarwedde van een duizend gulden (ƒ1000), welke na twee jaren onafgebroken dienst in den rang telkens met eenhonderd tachtig gulden (ƒ180) te verhoogen is, tot een maximum van een duizend negenhonderd gulden 1900). Art. 7. De klerkenbedienden en amanuenses worden benoemd op eene jaarwedde van vierhonderd gulden 400)welke na elke twee jaren onafgebroken dienst in den rang telkens met eenhonderd twintig gulden (ƒ120) te verhoogen is tot een maximum van een duizend gulden (ƒ1000). Dit artikel is niet toepasselijk op hendie tevens tot concierge zijn aangesteld. Art. 8. De bjj de vorige artikelen bedoelde verhoogingen worden slechts toegekend bij gebleken geschiktheid en dienstijver en nadat daarop bij de vaststelling der Staatsbegrooting is gerekend. Art. 9. De thans genoten jaarwedden, welke hooger mochten zijn daD in deze regelen is vastgesteldblijven gehandhaafd, Art. 10. Dit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1904. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's Gravenhage22 Januari 1904. WILHELMINA. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Kutpee.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 3