218 Dr. M. Schoengen, commies bij het rijksarchief in Friesland, wonende te Leeuwardenis tot wederopzeggens toegelaten als privaat-docent in de faculteit der letteren en wijsbegeerte aan de rijksuniversiteit te Gro ningen om onderwijs te geven in diplomatiekpalaeographie en verdere hulpwetenschappen van de geschiedenis. In het Yoorloopig verslag omtrent het onderzoek der staatsbegrooting in de afdeelingen der Eerste Kamer leest men het volgende „Men meende de aandacht der Regeering te moeten vestigen op den uit een hygiënisch oogpunt haast onhoudbaren toestand van het archief gebouw te Leeuwarden. Door slechte ventilatie heerscht in dat gebouw een bedorven atmosfeer, die een hoogst nadeeligen invloed oefent op de gezondheid der aldaar werkzame ambtenaren. „Aanbouw van een of meer vertrekken, waartoe in den tuin voldoende gelegenheid bestaat, zou dit ernstig gebrek kunnen wegnemen." Door den Minister werd hierop het volgende geantwoord „Het valt niet te ontkennen, dat in een vertrek op de bovenverdieping van het Rijksarchiefgebouw te Leeuwarden dikwerf een onaangename atmosfeer heerscht. Een ingesteld onderzoek heeft tot heden nog niet mogen leiden tot het ontdekken van de oorzaak van dit euvel, noch tot het vinden van een middel om daaraan een eind te maken. „De ondergeteekende blijft evenwel bedacht na te gaan, wat tot af doende voorziening in deze ware te doen, terwijl inmiddels door het be vorderen van ventilatiemiddelen aan het gebrek zooveel mogelijk zal worden te gemoet gekomen." Bij de openbare beraadslaging op 30 Januari 1903 kwam de heer Van Welderen Rengers op de zaak terug. Na herinnerd te hebben aan wat in de Memorie van antwoord hieromtrent geschreven staat, zeide de Friesche afgevaardigde het volgende: „De zaak is daar als van geringe beteekenis voorgesteld. De waarheid is, dat niet alleen in één vertrek, maar in de meeste vertrekken van dat gebouw, en niet slechts dikwerf, maar aanhoudend, niet enkel een onaan gename maar een zeer ongezonde atmosfeer heerschten dat beurtelings de archivaris en de adjunct-archivaris ten gevolge van de ongezonde atmosfeer ongesteld zijn en tijdelijk niet in staat om hun werkzaamheden te vervullen. De Minister zegt dat men bezig is die zaak te onderzoeken en door het bevorderen van ventilatiemiddelen aan het gebrek zooveel mogelijk zal worden te gemoet gekomen. Die ventilatiemiddelen zijn evenwel toe gepast op een wijze die de zaak niet beter maakt. Vooral in het winter seizoen worden door die aangebrachte middelen de zalen zoo koud en 219 tochtig, dat de atmosfeer wel wat frisscher wordt, maar de tocht wederom aanleiding geeft, dat op andere wijze de gezondheid van de ambtenaren wordt benadeeld. Ik acht het dus met den Minister, die onlangs in de Tweede Kamer blijk gaf van zijn zorg voor de gezondheid der ambtenaren die voor toepassing van de ongevallenwet werkzaam zijn, wenschelijk, dat ook op archieflokalen goede werklokalen worden aangetroffen. „Ik verlang op deze opmerkingen geen direct antwoord van den Minister, maar heb alleen de aandacht op dit onderwerp willen vestigen. „Verbetering zal inderdaad met weinig kosten zijn aan te brengen en nog geen tiende deel vorderen van de som, die de Minister noodig acht voor den aanbouw van een zaal voor de Nachtwacht in het Rijks museum. Wanneer men mij hier mocht verwijten, dat ik hiermede een zaak van locaal belang ter sprake breng, dan wensch ik daarop te ant woorden, dat dit toch niet het geval is, want onder de ambtenaren, die aan het Leeuwarder archief werkzaam zijn, is er een, wiens wetenschappelijke verdiensten onlangs door de Regeering zijn erkend, door zijn benoeming tot lector aan de Groningsche Universiteit. Indien nu die verdienstelijke ambtenaar door den slechten hygiënischen toestand, waarin hij dagelijks moet verkeeren, buiten staat wordt om zijn taak naar behooren te vervullen, dan zal niet alleen het Nederlandsche archiefwezen, maar ook de studee- rende jongelingschap aan de Groningsche Universiteit daarvan nadeel ondervinden. „Redenen te over alzoo, om deze door mij ter sprake gebrachte zaak niet als van luttele beteekenis te beschouwen." Door den Minister werd hierop het volgende geantwoord „De heer van Welderen Rengers heeft nogmaals het archief te Leeuwarden ter sprake gebracht en gezegd, dat de atmospheer daar zeer slecht was voor de personen, die daar werkten, en het archief daardoor zelfs bedreigd werd met het verlies van een zeer bekwaam man. „Ik behoef den geachten afgevaardigde wel niet te zeggen, dat ook die mededeeling voor mij een prikkel te meer zal zijn, om de zaak a fond te onderzoeken. Alleen kan ik niet toegeven dat men nu dadelijk moet overgaan tot den bouw Van een nieuw lokaal. „Ik kan mij niet voorstellen dat bij een grondig onderzoek de bron van de kwaal niet zou zijn weg te nemen. En het wegnemen van de bron zal allicht minder kosten dan het bouwen van een nieuw lokaal, dat nu wel wordt voorgesteld als een bagatel, maar dat, wanneer het tot uitvoering komt, een zeker bedrag vertegenwoordigt, waarmede de begroo ting moet worden bezwaard." Overigens zijn de archieven bij de behandeling der begrooting, die door de Eerste Kamer is aangenomen, niet ter sprake gekomen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 38