216 scheiden, De bibliotheek is niet in het magazijn, maar bij de bureaux opgeborgen. Twee zalen zijn voor de bezoekers der archiven ingericht, de overige talrijke localiteïten zijn aan de beambten toegewezen. Het magazijn wordt eigenlijk in twee gebouwen verdeeld, die door een muur gescheiden zijn; blijkbaar is dit niet zoo zeer in het belang der archieven geschied als wel een gevolg van de bouworde. Het eene bevat elf, het andere, dat minder hoog opgetrokken is, tien verdiepingen. De meeste verdiepingen zijn onderling door ijzerwerk, dat licht en lucht doorlaat, gescheiden vier zolderingen zijn van steen of beton, ten einde in geval van brand deze te kunnen localiseeren. De geheele constructie van het magazijn is van ijzer, en natuurlijk zijn de kasten zoo gemaakt, dat alle stukken zonder ladder gemakkelijk te bereiken zijn. Tegen de wanden zijn tafeltjes aangebracht, waarop de te raadplegen stukken kunnen worden nedergelegd. De lichtdiffusie is bevorderd door gebruik te maken van eene lichte zilverkleurige verfstof. Eene verdieping van het magazijn is grootendeels ingericht als tentoonstellingszaal, waarbij het opmerking ver dient, dat de wand, bestemd tot plaatsing van geëxposeerde oorkonden enz. slechts weinig van de verticale richting afwijkt, zoodat de stukken er, als het ware, tegen aanhangen. Een andere verdieping van het magazijn dient tot berging der charters. De voor bewaring dier kostbare stukken uitgedachte inrichting is zeer vernuftig. De charters worden geborgen in gemakkelijk verplaatsbare kastjes van plaatijzer, die 0.573 M. hoog, 0.52 M. breed en 0.45 M. diep zijn en ledig 27 K.G. wegen. In elk kastje zijn twee laden van kersenhout, waarvan de bovenste verplaatsbaar is In elke lade worden de charters rechtop staande geplaatst. Bovendien zijn in de kistjes talrijke luchtgaten aangebracht. Van voren is elk kastje door eene naar beneden openslaande deur gesloten. In het gebouw zijn telkens drie dier kastjes boven elkander geplaatst, zoodat zij gemakkelijk weggedragen kunnen worden in geval van brand. Deze inrichting schijnt mij uitmuntend toe. Minder lokt mjj eene andere regeling aan. Bijzonder gewichtige stukken nl. zijn afzonderlijk geborgen en wel in een gedeelte van het magazijn dat door den heer Winter met eene alcove vergeleken wordt, daar de achterwand van dien uitbouw aan de achterliggende gebouwen van het ministerie grenst. Hoewel de scheiding door een brandmuur is aange bracht schijnt mij deze berging op eene plaatsdie verder dan eenige andere van de straat verwijderd is, minder gelukkig. Blijkbaar is men te Weenen meer. bevreesd voor dieven dan voor brand. Boven de bureaux cn gedeeltelijk boven de gebouwen van het ministerie zijn aangebracht werkplaatsen voor het photographeerenvoor het afgieten in gips en voor het maken van galvanoplastiscbe zegelvormen. Het geheele gebouw is elektrisch verlicht, waarbij voorzorgsmaatregelen tegen kort- 217 sluiting genomen zijnen centraal verwarmd. De bijgevoegde platen kunnen een denkbeeld geven van de eenvoudige maar uiterst smaakvolle versiering van het gebouwwaarbij in het bijzonder de fraaie vestibule met de monumentale trap op den achtergrond opvalt. Zeer fraai bewerkt zijn ook de deuren voor de kasten van het huisarchief. Gelukkig is ook voor voldoende ruimte ingeval van uitbreiding gezorgdeen derde deel der bergplaats is nog open gebleven; dit is trouwens noodig, want aan geene enkele zijde zou het gebouw kunnen worden vergroot. De heer Winter mag wel worden geluk gewenscht, dat onder zijn beheer het Oostenrijksche archief eindelijk verkregen heeft, waarnaar von Arneth tevergeefs had getracht: een eigen gebouw in overeenstem ming met de schatten, die het bezit. R. F RU IN. BERICHTEN. Bij beschikking van den Minister van binnenlandsche zaken is, met ingang van 1 Januari 1904: aan J. van der Hoeven, te's-Gravenhage, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als tijdelijk machinist bij het Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhageen ismet ingang van denzelfden datum, benoemd tot tijdelijk machinist bij het Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage W. Bron, te 's-Gravenhage. Bij Koninklijk besluit zijn, met ingang van 1 Maart 1904, benoemd bij het rijksarchief in Gelderland: tot hoofdcommies Mr. J. J. 8. baron Sloet, thans commies-chartermeester bij het rijksarchief aldaar, en bij het rijksarchief in Limburgtot commies Dr. P. Doppler thans commies chartermeester bij het rijksarchief aldaar. Bij Koninklijk besluit zijn bevorderd bij het Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage: tot adjunct-commies F. W. Ross, thans klerk bij het Algemeen rijksarchief aldaar, en bij het rijksarchief in Noordbrabant: tot commies Mr. O. C. D. Erell, thans adjunct-commies bij het rijksarchief aldaar. Tot assistent van den gemeentearchivaris van Middelburg is buiten bezwaar van de gemeentekas benoemd de heer J. J de Waal te Middelburg. De heer J. H. W. Unger, archivaris te Rotterdam, wiens laatste arbeid het corrigeeren van de proef der hiervoor staande aankondiging was, is 9 April overleden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 37