214 op zijn beeldenden trant van het Gent der Artevelde's vertelt, dan deze Gentsche Stads- en Baljuwsrekeningen over het tijdvak, dat onmiddellijk aan dat van Ylaanderen's beroemden ruwaard voorafgaat. Zulk een uitgave te bezorgen is schier een daad van zelfverlooche ning, vooral wanneer die taak wordt vervuld gelijk de, nu helaas reeds overleden, Ytjijlsteke haar vervulde. Met de nauwgezetheid van een filoloog heeft hij deze in de archieven van Gent en elders berustende rekeningen voor den druk gereed gemaakt, inlichtingen verstrekt over fn_ toestand der gebruikte handschriften, hun leemten en gapingen door gissingen aangevuld en van deze in noten rekenschap gegeven, waar meer dan één exemplaar aanwezig was ze vergeleken en de verschillende lezingen vermeld, op den rand der bladzijden hun folieering aangeduid door het bezigen van verschillende lettervormen het overzicht van den' inhoud vergemakkelijkt, in het kort geen moeite hoe verdrietelijk ook gespaard om deze bijdrage tot het Oorkondenboek der stad Gent in den volmaaktst mogelijken vorm aan te kunnen bieden. Dit werk op den vollen prijs schatten kan alleen iemand, die geheel in de Gentsche geschiedenis van dien tijd ingewijd is. Maar ook een leek bevroedt welk een schat hier in het min of meer onoogelijk erts ligt verborgen. Stadsrekeningen, niemand die het niet weet, geleiden ons op een gebied der geschiedenis, waar geen Froissart tot gids kan strekken. Zjj schieten lichtstralen uit over economische toestanden, over inrichting en ontwikkeling van bestuur en beheer, vooral van de geldelijke admi nistratie, en vermelden hier en daar, zij het ook terloops, bijzonderheden van algemeen historisch belang, die men elders niet vindt opgeteekend. Dat ook wie de middeleeuwsche geschiedenis van Noord-Nederland be studeert hier zijn gading vindt, behoeft nauwelijks te worden aangestipt. Dankbaar voor hetgeen ons bereids in deze twee schoon uitgevoerde deelen wordt geboden, zien wij met belangstelling het verschijnen te gemoet van den uitvoerigen geschiedkundigen commentaar, gedeeltelijk door Ytjijlsteke zelf opgesteld en met behulp van zijn nagelaten aantee- kemngen voltooid, die ons in een bijgevoegd bericht wordt toegezegd en de nu ietwat doodsche stof leven en bezieling zal inblazen. Een Noord-Nederlander moge het veroorloofd zijn hier ten slotte nog een woord van bijzondere erkentelijkheid bij te voegen dat het recht der Nederlandsche taal in deze uitgaaf geëerbiedigd is. Fransch en Dietsch staan hier op voet van gelijkheid naast elkander. Het kan onze Zuider broeders eens te meer bewijzen dat het Nederlandsch een even geschikt voertuig is voor de wetenschap als welke taal ter wereld ook. 's Gravenhage. j)K j DE guDLtJ. 215 G. Winter. Das neue Gebaude des K. u. K. Haus-, Hof- und Staatsarchivs zu Wien. De redactie van het Archievenblad ontving een exemplaar van het bovenvermelde werk ter aankondiging en voldoet aan die opdracht te liever omdat de mededeelingendie de heer Winter omtrent dit nieuwste archief paleis doet, en de talrijke platen, waarmede hij zijn werk versierd heeft, de aandacht ook der vakgenooten hier te lande verdienen te trekken door de nieuwe inrichtingen en verbeteringen, die bij deze constructie zijn aangebracht. Toch is het gebouw volstrekt geen model van archiefinrichting. De plaats, waar het moest gezet worden, en de ruimte, die er voor beschikbaar was, dwongen de architecten af te zien van den eersten eischdien men een archiefgehouw stellen moet, nl. dat het geheel vrij staat zonder door andere woningen te worden begrensd. Het Weener archief integendeel, hoewel een gebouw op zich zelf, maakt uiterlijk een geheel uit met het gebouw van het ministerie van buitenlandsche zaken op den Ballplatz zoo zelfs, dat de hoogte en de vorm der ramen en der geheele fagade zich naar die van hot ministerieel gebouw hadden te schikken. Toch is het gelukt een bouw tot stand te brengen, die behoudens het feit, dat hij op twee punten met andere gebouwen samenhangt overigens grenst het archief aan de straat en aan eene ruime binnenplaats aan alle redelijke eischen voldoet. Yooraf ga intusschen eene korte mededeeling over de geschiedenis van de berging van het Staats-, hof- en huisarchief van het keizerrijk. Het hnisarchief werd in 1749 door Maria Theresia gesticht en gevestigd in eenige lokalen van het kanselarijgebouw van den keizerlijken Hofburg. Intusschen was daar geene plaats voor de talrijke vermeerderingen en uitbreidingendie het archief onderging. Zoo vormde zich het stelsel der archiefïilialenhierop neerkomende, dat de nieuwe aanwinsten in allerlei staatsgebouwen, ja zelfs in gehuurde woningen werden opgeborgen, zonder rechtstreeks verband met het hoofddepöt. Eerst in 1895 gelukte het ook deze stukken in den keizerlijken Hofburg op te bergenechter niet in doel matig ingerichte lokalen, voor een gedeelte zelfs op zolders. In 1899 moest evenwel de ruimte, die tot nu toe het oudste gedeelte van het archief en de bureaux bevatte, ingericht worden voor de hofhouding. Toen werd de noodzakelijkheid een afzonderlijk gebouw voor het archief te stichten zoo urgent, dat de regeering niet langer aarzeldemaar in de ruimte tusschen het gebouw van het departement van Buitenlandsche zaken en de kerk der Minorieten het archiefgebouw inrichtte, dat in het hier besproken werk uitvoerig en duidelijk beschreven wordt. Ook in dit archief is het stelsel de bureaux en de magazijnen streng afgezonderd te houden, toegepast, beiden zijn door een brandmuur ge-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 36