212
archieven meer verschijnen, of het brengt ons een inventaris van
zijne hand, in 1900 dien van het archief van Spanbroek, in 1901
dien van het archief der gemeente Warmenhuizen, en thans weer,
in het onlangs verschenen Verslag over 1902, den inventaris van boven
genoemd archief. Dat de heer Gonnet boven zijn dageljjksche archief
bezigheden, die in een stad als Haarlem met een opgewekt studie
leven niet gering kunnen zijn, en zonder wetenschappelijke hulp, den tijd
kan vinden om elk jaar met een gedrukten inventaris voor den dag te
komen, getuigt van zijn meer dan gewone werkzaamheid.
De inventaris van het archief van de fleeren en de Heerlijkheid van
Schagen is bewerkt naar het systeem, dat thans vrij algemeen als het
juiste is erkend. In hoofdzaak kan deze bespreking dan ook niets zijn
dan een woord van lof voor den samensteller; voor enkele op- en aan
merkingen in bijzonderheden bedenke hij, dat het „twee hoofden, twee
zinnen" bovenal van toepassing is op het inventariseeren van archieven.
In een korte inleiding worden allerlei wetenswaardigheden meegedeeld
over de Heeren, het dorp, het slot, de kerk enz. met opgave van afbeel
dingen en bronnen. Ook vroegere inventarissen van „Schager stukken"
worden terecht vermeld. Van de geschiedenis van het archief zelf hooren
we echter weinig; we moeten volstaan met de mededeeling, dat het in
1902 in België is aangekocht.
Dan komt de eigenlijke inventaris. De stukken zijn ingedeeld in
vijftien rubrieken naar de opvolgende Heeren en Vrouwen der Heerlijkheid.
Voor deze rangschikking van een heerlijkheidsarchief is veel te zeggen.
Wel komt men voor de moeilijkheid te staan, dat sommige stukken b.v.
aankomsttitels niet alleen betrekking hebben op den eersten rechthebbende,
maar ook op zijne opvolgers als zoodanig en dus ook bij dezen vermeld
behoorden te wordenwel moet bovendien met de plaatsing van een door-
loopende serie altijd worden geschipperd, maar overigens kan deze in
deeling een goed beeld geven van het ontstaan van het archief. In zoo
verre kan ik mij vereenigen met de door den heer Gonnet gevolgden
regel. Niet evenwel, wat betreft de plaats, die hij aan sommige stukken
toedeelt. In dezen inventaris toch worden bescheiden betreffende kinderen
van een Heer (geen opvolgers in de Heerlijkheid) bij de stukken van
den vader ingedeeld, ook al zijn ze na diens dood gedateerd. Dit schijnt
mij bepaald onjuist. Mijns inziens moeten die stukken gerangschikt worden
bij dien Heer, onder wien zij in het archief der Heerlijkheid zijn inge
komen. Om te verduidelijken wat ik bedoel, wijs ik op de inventaris
nummers 5, 6 en 7, welke hier onder den eersten Heer zijn thuisgebracht,
hoewel de beide eerste althans, die van na zijn dood dateeren, nooit deel
van zijn archief hebben kunnen uitgemaakt. No. 5 zou ik willen plaat
sen bij den vierden ambachtsheer, den zoon van het iu het stuk ge-
213
noemde echtpaar. No. 6 betreft uitsluitend de heerlijkheid Burghorn
en moet dus gerangschikt worden onder dien Heer, die voor het
eerst weer Schagen en Burghorn in zijn bezit vereenigde. In dezen
inventaris wordt als zoodanig vermeld de vijfde Heer. Misschien
waren de beide Heerlijkheden reeds vroeger weer in ééne hand, maar dat
zal dan waarschijnlijk uit de stukken zelf kunnen blijken. Zoo niet, dan
is het nog te verkiezen om dit nummer misschien juist onder den vijfden
Heer, dan zeker onjuist onder den eersten te beschrijven. Maar ook no.
7, hoewel nog opgesteld tijdens het leven van den eersten Heer, schijnt
mij ten onrechte onder dezen vermeld. Het zou beter passen bij den
vijfden Heer, die getrouwd was met Elisabeth van Bronckhorst, waar
schijnlijk de kleindochter van de personen te wier behoeve de akte werd
opgemaakt.
Achter den inventaris is gevoegd een regestenlijst, bestaande uit 25
nummers en omvattende stukken van 1283 tot 1502, wier dateeringsjaar
echter niet tot onzen stijl is herleid.
En ten slotte volgen uitvoerige en nauwkeurige indices (van per
soonsnamen, plaatsnamen, zaken en voorhanden zegels), zoo uitvoerig, dat
zij evenveel plaats innemen als inventaris en regestenlijst samen, en zoo
nauwkeurig, dat ik bij eenig naslaan tot mijn genoegen geen enkele fout
heb kunnen ontdekken. Daarom durf ik ook niet twijfelen aan de juiste
lezing van den laatsten plaatsnaam in nrs. 15 en 16 van de regestenlijst.
Maar°had de heer Gonnet dan hierbij geen noot moeten plaatsen? Boos
opzet zal het toch niet zijn, dat hij den lezer in den waan brengt, alsof
's Heer Arendskerke, die bakermat van rozenarmige Zeeuwsche schoonen,
in plaats van op Zuid-Beveland ergens in het Zuiden van Beierland te
zoeken is. In elk geval, de belanghebbende zij gewaarschuwd!
Middelburg, Februari 1904. E. WIERSUM.
Oorkondenboek der stad Gekt. Gentsche Stads- en Baljuws
rekeningen 1280—1336, bezorgd door J. Yuijlsteke (Gent 1900).
Dit is geen onderhoudend boekintegendeel, de wetenschap treedt
er u in te gemoet met koel en strak gelaat. Geen drama uit die toch
aan dramatische tooneelen zoo rijke geschiedenis van het Vlaanderen der
middeleeuwen wordt hier den lezer voor oogen gebracht, geen schilderij
vertoond, dat hem door geestige en levendige voorstelling boeit. Aan
duidingen geeft het, altoos summier, somwijlen uiterst kort, van hetgeen
in de stad zelf en in Vlaanderenland voorviel, namen en nog eens namen,
de meeste „merae nominis umbrae", cijfers en wederom cijfers op blad
zijde aan bladzijde, onophoudelijk, eindeloos. Voor mij, met plichtmatige
schaamte moet ik het belijden, ik lees liever den ouden Froissart, als hij