204 archivarissen, wanneer zij zich bedienen van ander papier als dat door het Rijk uitgegeven, dit moeten laten stempelen met een zegel van minstens 50 cent. Tegen de laatste conclusie kwam de heer Fruin in verzet. In nr. 1784 schreef hij naar aanleiding van het artikel van den heerKooMANs: Behoef ik nog te doen uitkomen, dat dat vertoog, hoe scherpzinnig ook, mij niet heeft overtuigd De heer Koomans heeft duidelijk gemaakt, dat de bedoeling van het oorspronkelijk ontwerp was, dat de uitzonderingen op den regel, dat het zegel afhankelijk is van het formaat, zoowel bij het gebruik van eigen als van 's rijks papier zouden gelden. De voor laatste alinea van art. 14, die sprak van „het zegel, bedoeld bij no. 1, 2 of 3 van art. 11", waar juist niet vanwege het rijk gezegeld papier (of perkament) bedoeld werd, is in deze afdoende. Maar hoe uit de be woordingen van dat ontwerp kan worden afgeleid, welke de in de (geheel anders luidende) wet uitgedrukte bedoeling van den wetgever is en daarop komt het toch aan dat is mij niet helder. De slotsom der geheele discussie is dus deze, dat het vaststaat, dat de Regeering de bedoeling heeft gehad, ook hem, die zijn eigen papier gebruikt, te binden aan het zegelrecht, gelijk dat in art. 13 voor het van wege het rijk uitgegeven papier geregeld wordt. Daarentegen bestaat verschil van gevoelen over de vraag, of de wetgever die bedoeling wer kelijk in de wet heeft uitgedrukt. Algemeen wordt weer erkend dat, zoo die bedoeling in de wet is weergegeven, dit in elk geval niet zoo duidelijk is geschied, als wel wenschelijk is. Het nut van de „theofakkel" bij begin van brand in archiefgebouwen, bibliotheken, museum's enz. Den 9 Februari 1.1. had op mijn verzoek alhier in „de Kommen", een gedeelte der oude vesting buiten de St. Pieters-poort en dienend tot excercitieplaats der militairenmij daartoe welwillend door den heer Garnizoens-Commandant dezer stad afgestaaneen proef plaats met het brandbluschmiddel de „theofakkel1, door den fabrikant den heer 1). Neelmeijer te Apeldoorneene proef die ik in het belang mijner ambtgenooten, ook der bibliothecarissen en directeurs van museum'sder moeite waard acht in dit blad te bespreken. Mijn doel was om te onderzoeken of de „theofakkel" geschikt was om een begin van brand, ontstaan op bereikbare hoogte, gemakkelijk te bluschen. In de meeste gevallen zal m. i. een begin van brand in een archief of bibliotheek op deze wijze kunnen gebluscht worden, vooral 205 in die gebouwen waar het galerij-systeem is ingevoerdterwijl elders toch altijd trappen en ladders beschikbaar zijn. Indien de „theofakkel" daarvoor geschikt washad hij een groot voordeel boven alle andere brandblusch- middelen, zoo meende ik. Het „theoline" toch, de stof, waarmede de „theofakkels" zijn gevuld, is een eenigszins grijsvolkomen onscha- delijk poeder, waardoor zelfs de fijnste stoffen, zijde, fluweel, papier, of wat dan ook niet worden aangetast, terwijl het, bij binnen dringen in mond neus en oogen geen hinder kan veroorzaken. Het kan echter tot nu toe niet gelijk de vloeibare brandbluschmiddelen gepro jecteerd worden op een aanzienlijke hoogte (hoewel men beproeven zal ook dit doel te bereiken)vandaar dat ik spreek van een brand ontstaan op bereikbare hoogte. Het groote voordeel dat de „theofakkel" echter aanbiedt bij branden in archiefgebouwen, bibliotheken en museum's bestaat vooral hierin, dat men geen waterschade bekomt, eene schade, die onherstelbaar is en nog grooter wordt door de stoffen, waarmede de extincteurs, groote en kleinebrandbluschgranaten en flesschen worden geladeneene schade, dikwijls nog grooter dan die van het vuur. Dit toch leert de treurige ondervinding opgedaan bij den brand van het „tribunaal" te Maastricht in 1865. De dicht opeengepakte bundels en dossiers en de registers der oude schepenbankendie men heeft laten staanzijn aan hoeken en kanten eenigszins verbrand of gesnerkt, maar wat met water was bespoten, is bijna niet meer te ontcijferen of te herstellenen die massa is groot. (Deze archivalia zijn thans op hot Rijks-archief alhier.) De proef dan, die den 9en Februari plaats had, werd bijgewoond door een aantal ambtenarenaan wie de zorg of het toezicht over archieven is toevertrouwd en anderen den president der rechtbankden bewaarder der hypotheken, den ontvanger der registratie en domeinen, één der wethouders der gemeenteden directeur-ingenieur van publieke werken den garnizoens-commandant enz. enz. Eerst werd door den heer Neelmeijer aangetoonddat een brand, veroorzaakt door het omvallen van een petroleumlampb.v. op tapijt of kleed, onmiddellijk door een worp met dit poeder kan gebluscht worden. Vervolgens werd poetskatoen, op zich zelf reeds eene erg brandbare stof, rijkelijk gedrenkt met benzine, aangestoken. De helft van den inhoud van een fakkel was reeds voldoende om in een oogwenk den brand te blusschen. Daarbij werd tevens aangetoond, dat het opwerpen van eene groote hoeveelheid zand (dat in alle gevallen niet eens aan wezig is) onvoldoende was om dit vuur spoedig te blusschen. Hierna werd poetskatoenovergoten met twee liter schildersvernis (barnsteenlak)aangestoken. Eene kleine hoeveelheid „theoline" was voldoende tot onmiddellijke blussching. Nog werd aangetoond hoe gemakkelijk men met zulk eene fakkel

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 31