184
maai uitvoerig vinden we de voorschriften, door hen bij het verbeteren
hunner handschriften in acht te nemen, in een codex, berustende te
Utrecht.
Sed tempus pressit! Het zou mij te ver voeren ook nog te spreken
over de Broeders van het Gemeene levende schrijvers bij uitnemendheid
in de latere Middeleeuwen, de Fratres de penna, wier tot nu toe onbe
kende statuten ik het geluk had terug te vinden.2) Ook deze bevatten zeer
merkwaardige voorschriften omtrent de wijze van schrijven, illumineeren
etc. en zijn, als van zuiver Nederlandschen oorsprong, voor ons van
bijzonder belang.
Genoeg is het mij in het bovengezegde aangetoond te hebbennog
eens weer, hoe de studie van palaeographie en van beschavingsgeschiedenis
behooren samen te gaan; hoe zonder kennis van de laatste, vruchtbare
beoefening van de eerste onmogelijkalthans onvolledig wordt.
Ten slotte iets over de wijze, waarop ik mij voorstel mijne lessen
te geven. Ik denk daarbij te volgen de wijze van werken, gebruikelijk
aan de Ecole des chartes te Parijsen aan de Seminariënverbonden
aan de meeste Duitsche Universiteiten. Minder door voordrachten dan
wel door praktische oefeningen hoop ik mijn doel te bereiken. Photo-
graphieën van charters en handschriften, van Nederlandschen oorsprong,
zullen den studenten in handen worden gegeven, en ter latere verge
lijking hun eigendom blijven. Zij zullen het uitgangspunt vormen voor
verklarende toelichtingendie voeren moeten tot de kennis van de grond,
slagen van Diplomatiek, Chronologie, Zegelkunde en aanverwante weten
schappen. Voor de kennismaking met origineelen eindelijk zullen bezoeken
gebracht worden aan het Rijksarchief in Groningen, en zullen stukken
uit het te Leeuwarden onder de voogden van het Old-Burger weeshuis
berustende Gabbema-archief, dienst doen.
Nog rust op mij de aangename taak allen, die door hunne zeer
gewaardeerde belangstelling en steun het houden van dezen cursus mogelijk
maaktenhier openlijk mijn hartelijken dank te betuigen.
Allereerst het College van Heeren Curatoren dezer Universiteitden
Heeren Professoren van de literarische Faculteit en Professor Bussemaker
in het bijzonder, voor hunne adviezen der regeering verstrekt, van dien
aard, dat een toestemmend antwoord ontvangen werd op mijne tot haar
gerichte aanvrage.
U, mijnheer de secretaris van genoemd college, voor de welwillende
wijze^ waarop Gij, ofschoon ik mij gelukkig door omstandigheden
H. S. No. 824. Wat betreft de Praemonstratensers in de hedendaagsche
provincie Groningen, vergl. het Oorkondenboek van Groningen Nrs. 54 en 55.
2) Reformatorium vite morumque et honestatis clericorm saliiberrimum Ba-
sileae per Mickaelem Furter. MCCCCXLIIII,
185
onafhankelijk van mijn wil pas ter elfder ure tot U kon wenden,
toch mij nog geweest zijt en wilt blijven tot een gids op dit voor mij
nieuwe terrein.
Mede in de eerste plaats den Heeren bestuurders van het Univer
siteitsfonds, zonder wier welwillende medewerking mijn optreden aan deze
Universiteit wel moeilijk tot stand gekomen zouden zijn.
Dan ook den heer Berns den Rijksarchivaris in de provincie
Friesland, zonder wiens, mij reeds zoo herhaaldelijk gebleken bereid
willigheid, nu weer tot het verleenen van het mij telkens noodige verlof,
het mij onmogelijk zou zijn geweest mijn voornemen ten uitvoer te brengen.
Den heer Feith, Rijksarchivaris in deze provincie, voor de gast
vrijheid, waarmede hij zijne archieven ter bestudeering van origineelen
ook heeft willen openstellen;
Den heer Mr. W. J. van Welderen Baron Rengers, Oud-Curator dezer
Universiteit omdat hij het aan zijne hoede in het bijzonder toevertrouwde
aan merkwaardige stukken zoo rijke Gabbema-archief wel voor onze
praktische oefeningen beschikbaar heeft willen stellen. -Mijn antwoord op
hun aller welwillendheid zij de verzekering, dat ik mijn uiterste best zal
doenmij het in mij gestelde vertrouwen waardig te maken.
Dames en heeren studenten, die mijne lessen denkt te volgen! Mocht
het mij gelukken in prettig samenwerken met U, mee bij U den grond
slag te leggen van later zelfstandig kunnen, dan zal ik het doel, dat ik
mij voorstel, hebben bereikt, en zal de wetenschap, in wier dienst ik mij
steler de vruchten van plukken. Ik noodig U uit tot een bijeen
komst in dit gebouw, op Maandag a.s. 1 Februari 's morgensom lluur
tot nadere regeling van tijd en werkplan.
Ik heb gezegd.
Het zegelrecht, verschuldigd van authentieke afschriften,
afgegeven door archivarissen.
Hierbij neem ik de vrijheid eene toelichting te geven op de door
Mr. R. Fruin besprokene artikelen der zegelwet en hetgeen daarmede
in verband staat, doch alvorens daartoe over te gaan acht ik het wen-
schelijk mededeeling te doen van hetgeen aan de totstandkoming dier
artikelen is voorafgegaan.
Bij de staatsbegrooting voor 1844 en 1845 werd een Ontwerp-
zegelwet ingediend, waarvan de artt. 11 14 luiden als volgt:
Art. 11. Van het, naar de oppervlakte, gezegeld papier, vanwege
het Rijk uitgegeven, zullen het regt, de benaming en grootte zijn als volgt: