166
Hierbij behoeft de wet niet in nadere bijzonderheden te treden,
evenmin als zij dit b.v. doet ten aanzien van het maken en onderhouden
van gemeentewerken en dergelijke. Het is echter gebleken, dat eenige
nadere regeliDg bij de wet, in het belang der zaak, waar het hier om
gaat, wenschelijk mag heeten, en daarom is het juist, nu ook art. 103&
der Gemeentewet dienaangaande iets bevat, de wet verder niet geheel
te laten zwijgen. Aangewezen is, wijl van een archivaris in alle gemeenten
natuurlijk niet de rede kan zijn, hetgeen de wet tot nadere uitwerking der
bedoelde zorg wil opnemen, te plaatsen na art. 181, dat iets dergelijks
omtrent de in art. 179/" aan B. en W. opgelegde verplichting omtrent het
opnemen van boeken en kas van den ontvanger behelst.
In de eerste plaats zij hieromtrent opgemerkt, dat do secretaris onder
zijn hoede zal moeten houden de stukken, die dienen voor den loopenden
dienst, en derhalve die, welke telkens ter secretarie moeten worden ge
bruikt of geraadpleegd, en dus onmiddellijk daar ter hand zullen moeten
blijven. Ik stel mij voor, dat zelfs de heer Dommisse, die geen scheiding
in oud en nieuw archief wil, het daarmede eens zal zijn. Het komt er
dus maar op aan, of in die gemeenten waar een afzonderlijke archivaris is
aangesteld, de stukken, onmiddellijk nadat daarmede voor den loopenden
dienst is afgedaan, onder de bewaring van den archivaris komen, of nog
gedurende een zekeren meer of minder langen tijd ter secretarie, onder
de hoede van den secretaris verblijven. De zaak is niet van overwegend
belang, en zullen daarbij telkens overwegingen van plaatselijken aard,
ook ten aanzien der bergingsruimte, den doorslag kunnen geven. Aan het
bestuursvoorstel ligt kennelijk, evenals dit indertijd bij de aangenomen
stelling het geval was, ten grondslag de onderscheiding tusschen oud- en
nieuw archief, zooals die in de eerste vergadering der Yereeniging als de
meest wenschelijke werd aangenomen, en eenigermate gewijzigd in de
Handleiding is neergelegd.
Het schijnt inderdaad wenschelijk, dit ben ik met den heer De Stuers
eens, hieromtrent de mogelijkheid tot verschuiving van de grens tusschen
oud- en nieuw archief open te laten. Maar deze wordt door de redactie van
het bestuursvoorstel ook niet uitgesloten. Echter het wil mij voorkomen,
dat de wijziging door de commissie der Handleiding aangenomen,
hier tot een oplossing zoude kunnen leiden, die ook den heer Dommisse
zoude kunnen bevredigen, en tevens ruimte zoude laten aan de meest
gewenschte plaatselijke regeling. En wel op de volgende wijze.
De zorg voor het archief wordt naar het voorstel uitdrukkelijk aan
B. en W. opgedragen. Volgens het thans bestaande art. 103 wordt de
instructie voor den Secretaris door den Raad vastgesteld en aan Gedepu
teerde Staten medegedeeld. Het schijnt mij voldoende, zoo in die instructie
wordt opgenomen, indien een afzonderlijke archivaris wordt aangesteld,
167
waar voor de speciale gemeente de scheiding tusschen diens bemoeiingen
en die van den archivaris zal liggen. In de wet moet dan slechts worden
vastgesteld, dat de archivaris zal worden belast met het beheer, ook
natuurlijk ordening en inventarisatie voor zoover noodig omvattende, van
de in het archiefdepöt overgebrachte stukken.
In tegenstelling met den heer de Stuers zoude ik meenen, dat aan
een aanstelling door den Raad als vereischte moet worden vastgehouden,
om duidelijk te doen uitkomen, dat de archivaris tot de hoogere ambte
naren der gemeente behoort en de zorg voor het archief, zoodra daarvoor
een afzonderlijke ambtenaar wordt aangesteld, is geworden een zelfstandige
tak van dienst naast dien der secretarie; om derhalve den archivaris
zijn plaats te geven naast den secretaris. Men vergete daarbij niet, dat
de instructie van den secretaris wordt vastgesteld door den Raad, en
daarbij eigenlijk volgens het hier verdedigde denkbeeld over de al of niet
aanwezigheid vaD een archivaris wordt beslist, immers over het daarstellen
van een afzonderlijk archiefdepót. Waarmede natuurlijk niet is gezegd,
dat daarvoor een afzonderlijk locaal moet worden ingericht, mits de bergplaats
maar afgescheiden zij van die stukkenwelke ter secretarie blijven berusten.
Het komt mij op grond van al het aangevoerde wenschelijk voor het
tweede gedeelte der eerste alinea van het bestuursvoorstel, en wel als een
eerste deel van een in te voegen art. ISlóis, aldus te lezen: „B. en W»
kunnen aan den Raad voorstellen de benoeming van een afzonderlijken
ambtenaar, die met het beheer der in het archief-depót overgebrachte
stukken en bescheiden zal zijn belast."
Is men nu bevreesd, welke vrees ik echter niet zou deelendat met
het enkel schrappen van het tweede lid van art. 103 en het opnemen
van bovenbedoelde bepaling voor gemeenten, waar geen archivaris aan
wezig is, niet voldoende in de voor den secretaris te ontwerpen instructie
kan of zal worden aangegeven, dat hem in dat geval, onder toezicht van
B. en W. met het beheer der secretarie ook dat der daar aanwezige stukken
en de zorg daarvoor zal zijn opgedragen, dan zou men dit in een nieuwe
alinea bij art. 103 kunnen opnemen. Bijv. van dezen inhoud„Hij wordt
daarbij inzonderheid ook met de zorg voor de ter secretarie behoorende
stukken, onder toezicht van B. en W., behoudens de bepaling van art.
181óïs, belast." Het wil mij toch voorkomen, dat thans niet meer behoeft
te worden uiteengezet, dat het oud-archief daaronder valt, voorzoover
het niet in een afzonderlijk depót is ondergebracht.
Of het nu wenschelijk is de vaststelling der bezoldiging door Gedep.
Staten in overleg met B. en W., gelijk de heer Dommisse wil, aan den
Minister in overweging te geven, is een vraag, die ik niet zonder voor
behoud toestemmend zoude durven beantwoorden. Het overleg met B.
en W. op dit punt is zonder precedent. Wel is vaststelling door Gedepu-