76 Ik meen hieruit dus deze conclusie te mogen trekken, dat een archivaris, zoo hij een afschrift afgeeft op gezegeld papier, van wege het rijk uitge geven, verplicht is een zegel van ƒ0.50 (ƒ0.75) of hooger te gebruiken, zoo hij daarentegen zich van ander papier bedient, kan volstaan met dat te laten stempelen met een zegel van ƒ0.15 0.22 s), zoo het door hem af te geven afschrift plaats kan vinden op een papier van dat kleiner formaat. Intusschen de ambtenaren der registratie, zelfs de minister van financiën, zoo ik meen, huldigen die opvatting niet en zijn integendeel van oordeel, dat een archivaris, onverschillig of hij gebruik maakt van het door het rijk uitgegeven of ander gezegeld papier, in elk geval voor een autentiek afschrift zich van een zegel van ten minste ƒ0.50 (ƒ0.75) heeft te bedienen. Zij beroepen zich daarvoor op de voorlaatste alinea van artikel 13, die zegt: „Voor alle andere stukken en geschriften, bij art. 12 bedoeld d. w. z. voor alle aan zegelrecht onderworpen stukken, waarvoor het gebruik van gezegeld papier van ƒ0.25 (ƒ0 375) of ƒ0.15 (ƒ0.225) niet uitdrukkelijk is toegelaten moet het gezegelde papier worden gebruikt, opgenoemd onder No. 1, 2 of 3 van art. 11" d. w. z. door het rijk uitgegeven gezegeld papier van ƒ0.50 (ƒ0.75) of hooger. Wel is waar laat de boven geciteerde aanhef van art. 13 daarop deze uitzondering toe, dat men zich mag bedienen van niet door het rijk uit gegeven papier, maar de wetgever heeft daarbij niet de bedoeling gehad wijziging te brengen in het bedrag van het zegelrecht; art. 14 wil alleen dit zeggen, dat in het algemeen het volgens de zegelwet verschuldigde recht ook voldaan kan worden door het gebruik van ander papier, nadat dit van rijkswege gestempeld is. Dat deze opvatting juridisch onjuist is, schijnt mij niet twijfelachtig. Immers niet op de bedoeling, maar alleen op de i n de wet uitge drukte bedoeling van den wetgever komt het aan. En nu moge het zijn - wat ik niet beoordeel dat de bedoeling van den wetgever was in art. 13 der zegelwet het bedrag van het verschuldigde zegelrecht, onverschillig hoe het wordt opgebracht, te regelen, feitelijk heeft hij wat anders gedaan, en heeft hij alleen het gebruik van het door het rijk uitgegeven gezegeld papier geregeld, terwijl hij in het volgend artikel uitdrukkelijk verklaart, dat bij het stempelen van ander papier uitsluitend het formaat in aanmerking komt. Nergens staat, dat van autentieke afschriften een zegelrecht van ten minste ƒ0.50 (ƒ0.75) verschuldigd is; dat wordt alleen gezegd voor het geval, dat gezegeld papier, van wege het rijk uitgegeven, gebezigd wordt. En alleen wanneer een ambtenaar zulk papier gebruikt en dan zich van een te klein zegel bedient, is hij boetschuldig. Zoo hij ander papier gebruikt, dan is er van boete geen sprake. Natuurlijk, het stempel wordt er niet door hemzelf, maar door 77 den rijkszegelaar op gedrukt, en deze heeft alleen te rade te gaan met de afmetingen van het papier. De'woorden van de wet zijn duidelijk; daarvan mag niet afgeweken worden. Nu weet ik wel, dat wij met de opvatting van de ambtenaren der registratie niet te maken hebben. Als een archivaris een stuk wil laten stempelen met een zegel van 15 of 25 cents, dan mag de ambtenaar der registratie, zoo het papier aan de afmetingen voldoet, dat niet weigeren, op grond dat het zegel hem onvoldoende voorkomt; hij kan ten hoogste de justitie met het feit in kennis stellen en eene vervolging uitlokken, en op eene uitspraak van de rechterlijke macht in deze ben ik vrij gerust. Intusschen het uitlokken van een diergelijk conflict ligt niet op den weg van den archivaris, die persoonlijk bij de zaak hoegenaamd geen belang heeft. Hem blijft niets anders over dan of zich naar de beslissing der reeistratieambtenaren te schikken en dus hen, die om een autentiek afschrift vragen, meer te laten betalen, dan zij, zoo mijne opvatting juist is, verschuldigd zijn, of geen ander dan van wege het rijk uitgegeven gezegeld papier te gebruiken, op gevaar af, dat soms verschrijvingen het zullen ontsieren. Aangenaam is dit alternatief zeker niet, en het ware wel gewenscht, dat hierin hetzij dan door eene wetswijziging, hetzij door een rechterlijk vonnis eene beslissing werd genomen, waarnaar de archi varis zich, zoo hem een afschrift wordt gevraagd, kan richten. R. FRUIN. Kleinere bijdragen. De brand in het Vaticaan. In de Kölnische Volks zei tung van 13 November 1903 geeft pater Ehrleprefect der Va- ticaansche bibliotheek, verslag van den brand, die laatstelijk in het Vaticaan heeft plaats gehad. Wij ontleenen daaraan het volgende: De brand brak niet uit in de bibliotheek, evenmin in de woning van den pater, die eene verdieping hooger, boven den Corridore delle inscrizioni, gelegen is, en ook niet in de daaraan grenzende vertrekken, in gebruik bij den bekenden handschriftenrestaurateur Caklo Marre, maar in eene ledige dakruimte, die grenst aan de sinds lang buiten gebruik gestelde keuken van den heer Marre. De heer Marre had die dakruimte gebezigd om er eenige hem toekomende boeken en etsen te bergenwaarvoor in zijne vertrekken niet voldoende plaats was. Daaronder Gelijk men weet, geven vele archivarissen aan het gebruik van ander papier de voorkeur, omdat het, eerst nadat de akte overgeschreven en het afschrift gecollationeerd is, behoeft te worden gestempeld.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 7