70
van na 1813 thans nagenoeg in denzelfden toestand gebracht, waarin
tot heden de oude archieven rechtens verkeerden. Immers denkelijk zullen
de bedoelde autoriteiten allengs wel aan de archivarissen opdragen, om
namens hen het gebruik der stukken ondere zekere restrictiën te ver
gunnen.
5. Nog in een ander opzicht wordt de raadpleging van den inhoud
der archiefdepots vergemakkelijkt. Ook het gebruik van alle niet tot de
eigenlijke archieven behoorende handschriften wordt uitdrukkelijk vergund,
zoodat de gelegenheid tot het maken van chicanes is afgesneden.
De raadpleging van in bruikleen gedeponeerde archieven wordt mede
uitdrukkelijk vergund onder de zeer doelmatige restrictie, dat de in
bruikleen-gever de openbaarheid bij de akte, waarbij hij de stukken deponeert,
kan beperken. Zéér doelmatig, zeg ik: immers deze praktische bepaling
kan niet anders dan het deponeeren van belangrijke stukken in de veilige
rijksbewaarplaatsen bevorderen en uitlokken.
Zoo is dus thans eene nieuwe regeling gemaakt voor het gebruik van
's rijks archieven, eene regeling, die waarschijnlijk in Europa hare
gelijke in vrijgevigheid zoektstellig althans door geene overtroffen
wordt. En hoe is deze belangrijke hervorming tot stand gekomen?
Ik ben niet onbescheiden, wanneer ik dit meedeelwant de regeering
heeft de betrokkene stukken zelve openbaar gemaakt. Twee jaren geleden
heeft de Minister het gevoelen der rijksarchivarissen gevraagd over de
herziening van het Koninklijk Besluit van 1856. In de vergadering der
rijksarchivarissen is het besluit herzienhet concept is met eene memorie
van toelichting aan den Minister gezonden; dezer dagen is het op voor
dracht van den Minister door H. M. de Koningin geheel onveranderd
vastgesteld.
In 1856 heeft het Bakhuizen van den Brink, naar men verhaalt,
inspanning en volharding gekost, om den Minister te bewegen het initi
atief te nemen tot het verkrijgen der toch nog zoo beperkte openbaarheid.
Thans is het zonder de geringste inspanning gelukt, veel meer te bereiken.
De reden van het verschil is, dat de volledige openbaarheid, die thans
door H. M. gesanctioneerd is, reeds lang door het gebruik was ingevoerd.
De milde toepassing der in 1856 gestelde regelen heeft langzamerhand
een ieder aan volledige openbaarheid gewend, zóó gewend, dat niemand
waarschijnlijk zou opmerken, hoeveel wij thans weder zijn vooruitgegaan,
indien ik het niet opzettelijk had uiteengezet en betoogd.
S. MULLER Ez.
71
De ambtelijke positie van de gemeentearchivarissen.
In onze laatste jaarvergadering werd op voorstel van mr. Overvoorde
aan het bestuur de opdracht gedaan te overwegenlangs welken weg
onze vereeniging iets zou kunnen doen tot verbetering van de ambtelijke
positie der gemeentearchivarissenbepaaldelijk tot wijziging der bepaling-
van art. 1036 der Gemeentewet, dat algemeen als ondoelmatig veroor
deeld wordt.
Het bestuur heeft gemeend, dat de aangewezen weg was het richten
van een adres aan Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin
de bezwaren tegen de gewraakte bepaling worden uiteengezet, terwijl
tevens een voorstel voor eene eventueele nieuwe regeling aan Z. Exc. ter
overweging zou worden aanbevolen. Een concept-adres is door het bestuur
ontworpenhet is hierachter afgedrukt. Het bestuur heeft zich daarbij
natuurlijk gesteld op het standpunt, door de Yereeniging zelve aange
geven, toen op de jaarvergadering van 1895 deze zaak door mr. Gratama
aan de orde gesteld en het resultaat der discussie nedergelegd werd in
twee door mr. Gratama geformuleerde conclusiesdie met eene kleine
wijziging door de vergadering werden aangenomen.
Intusschen meent het bestuur het adres niet te mogen verzenden,
voordat de vergadering nogmaals in de gelegenheid gesteld is, zich over
deze zaak uit te sprekenverscheidene jaren zijn verloopensedert de
conclusies aangenomen, zijn en het is mogelijk, dat de denkbeelden van
de meerderheid der leden zich intusschen in bijzonderheden gewijzigd
hebben. Het adres zal dus op de a.s. jaarvergadering in discussie gebracht
wordendesgewenscht zullen de leden in de gelegenheid zijn het te
amendeeren. Evenwel heeft het bestuur, met het oog op het bijzonder
gewicht der zaakbesloten geene discussie toe te laten over
amendementen, die niet v o o r a f in h et Ar chie venblad
voorgesteld en toegelicht zijn. Den leden wordt
derhalve met nadruk verzocht om eventueele voor
stellen tot wijziging in het volgende nummer van
het Archievenblad J), dat daarvoor zoo nood ig geheel
gereserveerd zal worden, mede te deelen en be
hoor 1 ij k toe te lichten, opdat de ter vergadering
aanwezigen in de gelegenheid gesteld zullen zijn,
deze denkbeelden vooraf gezet te overwegen.
Het concept-adres luidt aldus:
De redacteur verzoekt de amendementen met toelichting bij hem in te
dienen vóór 15 Februari e.k.