124
Mr. Th. Thooft. De molens te Zalt-Bommel en hunne eigenaars
in vroeger tijd. Gorinchem, J. Noorduyn en Zoon.
Het blijkt, dat den schrijver ten dienste heeft gestaan een verzame
ling koopconditiën, transportbrieven enz. Hij deelt ons mede, dat te
Zalt-Bommel in het midden der 17de eeuw vier windkorenmolens beston
den, de steenen molen, de kleine molen en de twee molens op het bol
werk de Kat, doet ons zien, hoe al die molens tegen het einde dier
eeuw door koop en vererving in één hand waren gekomen en hoe de
eigenaars door slooping en verbouwing tot woonhuis dat aantal tot op
één verminderd hebben, om dan ten slotte de lotgevallen van dien éénen
molen na te gaan tot 3 Juni 1830 toe, toen hij door koop kwam aan
Adriaan van Tricht.
Het bovenstaande kan als het geraamte van het boekje worden be
schouwd; en deelde de Schr. ons anders niets mede, het zou zonder twij
fel een uiterst dor geraamte zijn, maar de heer Th. laat het niet ontbre
ken aan een aantal bijzonderheden, eveneens aan zijn bundel stukken
ontleend en met de bewuste molens in meer of minder direct verband
staande. Zoo hooren wij van ontevredenheid onder de andere molenaars
en de bakkers over Jan Monsieur, die in 1654 een der molens op de
Kat gekocht had, omdat deze, tevens grutter zijnde, tarwe- en roggemeel
in het klein verkocht, waardoor het publiek veel bij hem kocht en zelf
brood ging bakken. Verbodsbepalingen van den magistraat tegen deze
wijze van handelen schijnen niet veel gebaat te hebben.
Zoo deelt de Schr. ons verscheidene bijzonderheden mede over Let
maalloon of „molster", dat naar gelang van de graanprijzen nu eens hooger
dan weder lager was en dikwijls aanleiding gaf tot klachten van hen,
die zich daardoor benadeeld of verkort achtten.
Zoo maken wij kennis met den inhoud van een pachtcontract van den
molen uit het jaar 1637, met klachten van de geïnteresseerden over het
bepoten door den magistraat van de bolwerken met opgaande boomen in
1699, met de kosten van een belangrijke reparatie in 1736 en met den
inventaris van het in den molen aanwezige materiaal in het jaar 1745.
Ten slotte zij vermeld, dat ook genealogen dit boekje niet zonder
vrucht ter hand zullen nemen.
Kan over het geheel het oordeel over dit boekje, wat den inhoud
betreft, gunstig zijn, over den vorm, waarin de Schr. zijn stof heeft
gegoten, zal vermoedelijk door velen anders gedacht worden. Gaat het
hun als mij, dan zullen zij bij de lezing van het niet meer dan 31 (met
de aanteekeningen 35) bladzijden tellende geschrift gedurig in de war
geraken met de vier molens en niet wetenwie wie is. Wbnschelijk
ware het geweest, dat de Schr. het viertal één voor één afgehandeld had
125
tot op den dag, waarop zij in één hand kwamen, en (en dit is mijn
grootste bezwaar) niet, zooals b.v. op blz. 13 en blz. 25, den draad van
het verhaal had afgebroken voor retrospectieve beschouwingen over het
maalloon en het wachthouden in een kamer van het molenaarshuis. Deze
hadden m. i. zeer goed hun plaats in de aanteekeningen kunnen vinden.
De opmerking op blz. 7 „Een notaris kwam er niet bij te pas" is
overbodig, daar de verkooping in Gelderland tusschen de partijen werd
afgedaan en de overdracht voor schepenen plaats had.
Op blz. 11 r. 4 v. o. staat import voor impost, terwijl op blz. 28
r. 2 v. o. gesproken wordt van landsrecessen, waar blijkbaar de
kwartiersrecessen bedoeld worden.
Spellingen als BruijstensTuijl en dergel. zou men liever door
Bruystens enz. vervangen zien.
J. S. VAN VEEN.
Literatuur-kroniek.
Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maat
schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Boekhandel
en drukkerij voorheen E. J. Brill, Leiden, 1903.
Hierin geeft Kolonel P. de Bas het levensbericht van wijlen Albert
Carel Baron Snouckaert van Schauburg, Directeur van het Huis
archief van H. M. de Koningin.
Mr. A. O. Bondam. Verslag over 1902 omtrent oude gemeente- en
waterschaps-archieven in Noordbrabant, uitgebracht aan Gedeputeerde
Staten, 's Hertogenbosch, 1903.
Bemoeiingen met gemeente- en waterschapsarchieven kwamen
dit jaar weinig voor. Een eenigszins uitvoerig verslag kon daarom
deze keer niet gegeven worden. Toch waren de werkzaamheden
voor deze archieven in 1902 niet geringer dan in vorige jaren.
Maar zij waren grootendeels van geheel anderen aard en geschiedden
niet in de gemeentehuizen doch op het archiefbureau in den Bosch.
Bjj de regeling der oude rechterlijke archieven nameljjk waren
telkens bescheiden ontdekt, welke tot het gemeentelijk archief be
hoorden van de plaatsen, waar oudtijds de schepenbanken enz.
gevestigd waren. In het vorige jaar nu werd begonnen deze ar
chiefstukken nader te onderzoeken, te beschrijven en te verzorgen,
om ze daarna aan de gemeenten te kunnen terugzenden in wier
archief zij behooren.
Verder werd den archivaris veel werk te doen gegeven door
den brand in het gemeentehuis van Grave in den nacht van 2 op