122
steden in verband kan worden gebracht, omdat de motieven, die de
Duitsche steden leidden tot de vergrooting van haar grondbezitniet
gemaklijk zijn vast te stellen, om daarna bij de Nederlandsche stedendie
uitvoeriger worden besproken, eerst te wijzen op de pogingen, door haar
aangewend om door het aankoopen en slechten van sloten en sterkten of
door het verwerven van invloed op de aanstelling der slotvoogden zich
zelf en hare verkeerswegen tegen aanvallen van gevaarlijke naburen of
tegen den overheerschenden invloed van den landsheer te beveiligen.
Vooral de pogingen van de steden in het Sticht om op deze wijze hare
zelfstandigheid en haar invloed beter te waarborgen, worden uitvoerig
nagegaaü. In de volgende paragraphen dezer afdeeling worden dan geschetst
de pogingendoor de steden aangewend om de concurrentie van het om
liggende platteland met de stedelijke bedrijven, vooral de brouwerijen,
tegen te gaandie om geldelijke bijdragen van den omtrek te krijgen
d.w.z. om den belastingdruk van de stad over te brengen op het platteland,
en eindelijk die om bestuurs- of rechtsmacht over den omtrek te verwerven
wat dikwijls geschiedde ter wille van waterschapsbelangen ter verzekering
harer verkeerswegen te water of te lande en ook om bij uitbreiding der
stad geene vreemde rechtspraak binnen hare muren te hebben In eene
laatste afdeeling van dit hoofdstuk wordt meer in het bijzonder de ge
schiedenis van Groningen en van den strijd dier stad om het gezag in de
Friesche ommelanden en in Westerwolde geschetst; deze stad is hier
afzonderlijk behandeld, omdat hare ontwikkeling door hare eigene zelf
standigheid en doordat ook de Ommelanden geen landsheer erkenden
geheel anders was dan die der meeste Nederlandsche steden.
In het laatste hoofdstuk bespreekt de Schr. dan de financiëele voordeelen
die de stad en hare burgers uit het grondbezit trokken. De grond wordt
soms gebezigd tot weide voor het vee der burgers 2)soms aangelegd tot
tuinenuit de uiterwaarden wordt slib en rijsuit de bosschen hout ge
wonnen. Ook voor het bakken van steenen en pannen werd de stadsgrond
benuttigd. Het water leverde voornamelijk voordeelen op door de ver
pachting der visscherij en soms ook als beweegkracht der molens. Hierbij
sluit zich dan eene korte bespreking aan over de stedelijke windmolens.
Een paar bijlagenwaarvan vooral de eerste over den omvang van het
grondbezit van verschillende Duitsche en Nederlandsche steden de aandacht
trekt, besluit het werk.
Dit geschrift verdient voor alles de belangstelling om den aard van het
onderwerp, dat het behandelt; diergelijke oeconomische onderwerpen zijn
Hier had ook de aandacht gevestigd kunnen worden op den aankoop der
heerlijkheid Merwede door Dordrecht.
J) Had hier ook het gebruik voor den bijenteelt niet moeten worden vermeld?
123
nog te weinig getrokken binnen den kring der historische onderzoekingen
hier te lande. De schrijver heeft van heinde en ver de gegevens bijeen
gebracht, die hij onder de verschillende hoofdstukken heeft gerangschikt
en ieder, die zijn werk doorleest, zal zeker getroffen worden door het
omvangrijk materiaal, waarover hij beschikt. Toch is de stof in deze geens
zins uitgeput. Vooreerst zijn alleen gedrukte bronnen geraadpleegd; dat de
schrijver, waar hij zijn overzicht over geheel Nederland en zelfs gedeeltelijk
over Duitschland uitbreidt, geen archief-studiën maken kon, is duidelijk; maar
had dit hem niet aanleiding moeten geven zijn onderwerp wat te beperken
Bedenkelijker vind ik, dat, terwijl de oorkondenboeken en de stadsreke-
keningen hem zooveel materiaal hebben geleverdde regestenlijsten
vrij wel door hem verwaarloosd zijn; alleen de inventaris van het
Groninger archief wordt trouw geciteerdook de Regesten der stad Utrecht
worden soms vermeld. Opvallend is ook, dat de Schr., die telkens zelfs
verafgelegen Duitsche steden als Dresden in het geding brengt, geheel
zwijgt over die van het naburig België.
Op het hoofdbezwaar tegen deze overigens aantrekkelijke dissertatie
wees ik reeds: de Schr. heeft te veel willen behandelen. Zijne beschrijving
van de machtsuitbreiding van enkele Duitsche steden buiten hare muren
heldert, gelijk hij zelf erkent, de geschiedenis van het grondbezit der
Nederlandsche steden slechts weinig op. De pogingen der stad Utrecht
om invloed te verkrijgen op de benoeming van de kasteleins in het
Nedersticht hangen met de ontwikkeling van het grondbezit dier stad
slechts los samen. Rechtsmacht sluit ook geenszins altijd grondbezit in
zichen overbrenging van belastingdruk op het platteland heeft alleen
grondals dat platteland niet in stadsbezit is. Ook als de Schr. den
strijd der stad tegen de kloosters schildert, beperkt hij zich geenszins tot
het grondbezit.
Ik voor mij geloof, dat de behandeling der stof gelukkiger zou zijn
geweest, zoo de Schr. zich had bepaald tot ééne stad, hare geschiedenis
voor zooverre zij het stadsbezit raakt, uitvoerig had geschetst, en dan
zijne verdere gegevens uitsluitend had gebruikt tot opheldering van wat
hij daar vond. Hij had dan ook in het archief dier stad nog niet gepu
bliceerde bronnen kunnen raadplegen, en zou zeker meer eenheid en ge
lijkmatigheid in zijn werk gebracht hebbendan er thans in gevonden
wordt. Eene geschiedenis van de „pilaren en peerlen" van Groningen
b.v. zou ik gaarne van de hand van den heer Gosses ontvangen hebben.
Dit neemt niet wegdat het werkzooals het daar ligtals eene belangrijke
aanwinst voor onze kennis van de Middeleeuwsche stedelijke politiek is
te beschouwen.
R. Fruin.