66 Art, 3. De toegelaten personen zijn gehouden in het gebouw der archieven gebruik te maken van de verlangde stukken, welke alvorens zullen wor den gestempeld. Tenzij de omstandigheden zulks onmogelijk maken, worden de bezoekers niet in de bergplaats der verzameling zelf toegelaten, maar brengen de ambtenaren de verlangde stukken ten gebruike in een afzonderlijk daar toe bestemd vertrek. De ambtenaren zijn ook gehouden aan de bezoekers de tafels, indices, repertoria, inventarissen en regestenlij sten voor te leggen en hun verder in hunne nasporingen behulpzaam te zijn. Zij dragen zorg, dat de gebruikte stukken telken reize in goeden staat worden teruggegeven en dadelijk weder gelegd op de daarvoor bestemde plaatsen. Art. 4. Zonder machtiging wordt geen stuk buiten het gebouw gebracht. Indien iemand zoodanige machtiging verlangt, verwijzen de Rijksar chivarissen hem te dien einde naar Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken. Zij doen tevens aan dien Minister rapport en dienen van bericht en raad. Dergelijke machtiging wordt niet vereiscbt voor verzending van archief stukken naar de openbare inrichtingen door Onzen Minister van Binnen landsche Zaken aangewezen of nog aan te wijzen. Art. 5. Geen stuk wordt ten gebruike buiten het gebouw afgegeven, dan na behoorlijk gestempeld te zijn met den stempel van het depot, en tegen re§u, geteekend door dengene, wien het stuk wordt toevertrouwdvan elk regu wordt aanteekening gehouden in een daaitoe bestemd register. Nadat het stuk is terruggegeven, nagezien en in goeden staat bevon den, wordt het recu aan den betrokken persoon teruggegeven en hier van in het register melding gemaakt. Art. 6. Het is aan hen, die van archiefstukken gebruik maken, veroorloofd ze te doen drukken en in het licht te geven, mits zij zich onderwerpen aan de algemeene en stilzwijgende voorwaarden: a. dat zij zich verantwoordelijk stellen voor het door hen uitgegevene; b. dat zij verplicht zijn een exemplaar van de door hen bezorgde afdrukken te schenken aan het depót, waar het archiefstuk berust; c. dat de Regeering het recht behoude, om dezelfde stukken ander maal te doen drukken en in het licht te geven. 67 Art. 7. Teneinde de nakoming van de bepalingen van artikel 6 te verzekeren, is in ieder depót een register voorhandenbevattende een afschrift van dit besluit en eene verklaring, dat de ondergeteekenden zich daar aan en met name aan artikel 6 onderwerpen. Niemand wordt tot het gebruikmaken van archiefstukken toegelaten, alvorens die verklaring te hebben onderteekend. Gelijke verklaring moet worden afgegeven door dengene, die stukken uit het archief ter leen vraagt. Art. 8. Indien gevraagd wordt naar stukkenwaarvan de rijksarchivarissen de inzage niet raadzaam oordeelen, mogen zij dit weigeren; doch niet anders dan met verwijzing naar Onzen Minister van Binnenlandsche Za ken, aan wien zij dadelijk daarvan kennis geven met opgave der redenen van weigering Art. 9. Van de bepalingen van dit besluit kan voor in bruikleen gegeven archieven worden afgeweken bij de akte, waarbij ze in bruikleen gege ven worden. De kennisgeving en machtiging, bedoeld in de artikelen 2, 4 en 8, worden voor die archieven gedaan en gevraagd aan en van den inbruikleengever. Art. 10. Onder archieven zijn in dit besluit ook begrepen de in een archief depót bewaarde handschriften, die geen deel uitmaken van een der in het depót bewaarde archieven. Voor duplikaten is echter het bepaalde in artikel 4, alinea 1, niet van toepassing. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit. Raben-Steinfeld, den 30sten October 1903. WIL HELMIN A. De Minister van Binnenlandsche Zaken De nieuwe grondwet van het Nederlandsche archiefwezen. Het Koninklijk Besluit van 30 October 1903 No. 29, dat hiervoor afgedrukt is, moet in de geschiedenis van het archiefwezen een événement heeten. Het Besluit van 1856, waarmede Bakhuizcn's initiatief voor bijna eene K U Y P E R.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 2