118
Boekbespreking.
C. Houlbert. Les Insectes Ennemisdes Livres. Leurs moeurs.
Moyens de les détruire. Paris, Alphonse Picard et Pils, 1903.
Onder bovenstaanden titel verscheen onlangs een werk, dat zeker de
aandacht verdient van allen, wier taak het is, mede te werken tot het
in stand houden van boekerijen, plaatverzamelingen enz.
De verhandeling is het bekroonde antwoord op eene der prijsvragen,
in 1900 uitgeschreven door het „Congrès international des bibliothécaires",
luidende: „Etudier d'une fagon scientifique les Insectes ou les Vers qui
„8' attaquent aux livres; en determiner les genres et les espèces, en
„décrire les modes de propagation, les moeurs, les ravages". Terloops
zij hier aangemerkt, dat hier onder Vers" te verstaan zijn insectenlarven,
niet wormen in den dierkundigen zin van het woord.
De schrijver behandelt zijn onderwerp zeer grondig en uitgebreid;
niet alleen die vormen, welke als boekverwoesters bekend staan, worden
beschreven, doch ook alle, waardoor nu en dan, hier of daar, soms slechts
zeer geringe schade is veroorzaakt. Dit is juist gezien, omdat de een of
andere soort, die nauwelijks van zich deed sprekenwel eens op een
oogenblik, onder voor haar zeer gunstige omstandigheden, zich verbazend
kan vermenigvuldigen.
De insecten worden in systematische volgorde behandeld, uitvoeriger
indien zij erkend schadelijk zijn, korter indien dit in mindere mate
het geval is.
Allereerst worden de kevers besproken, waaronder wel de grootste
vijand der boekerijen schuilt, de Anobium paniceum L. Aan dit diertje,
dat slechts eene lengte van een paar streep heeft, worden niet minder
dan dertig bladzijden gewijd en terecht, want het is de boekvernieler bij
uitnemendheid; de schrijver schat, dat wel 80 van alle schade aan
boeken op rekening van dit insect komt. Deze soort is ten naaste verwant
aan Anobium striatum Oliv., het kevertje, welks larven onze meubelen
aantast, wat men dan gewoonlijk uitdrukt door te zeggen, dat „de worm"
in 't hout zit, hetgeen waarneembaar wordt door de kleine, ronde openingen
aan de oppervlakte en het dikwijls daaruit vallende, poedervormige hout-
knaagsel. Ook het „boekentorretje" maakt zulke openingen in de boeken,
meestal in den rug en wel vooral in oudere, weinig gebruikt wordende
leeren banden. Door elke opening heeft een volkomen insect het boek
verlaten; de openingen, waardoor delarfjes binnendringen, zijn daarentegen
slechts microscopisch klein.
Yele andere keversoorten worden vervolgens behandeld; enkele daar
van zijn ook bij ons stellig wel eens in bibliotheken aangetroffen, zooals
119
die, welke behooren tot de geslachten PtinusDermestes, Attagenus en
Anthrenus, dieren, welke in allerlei droge organische stoffen leven en
stellig vooral het leder niet ontzien.
Yolgen de rechtvleugeligen, waaronder vooral te noemen zijn ver
schillende soorten van kakkerlakken, welke echter vooral in warme streken
te duchten zijn, doch daar dan ook belangrijke vijanden zijn, ook om
hunne grootte, vlugheid en meestal nachtelijke levenswijze.
Onder de franjestaarten is de suikergast ook bij ons eene gewone
verschijning niet alleen daar, waar zich veel papier in rust bevindt, doch
ook in provisiekamers, linnenkasten enz. Slechts als zij buitengewoon
talrijk zijn, is van deze teere diertjes schade aan boeken te vreezen.
De termieten, dikwijls witte mieren genoemd, doch die in het geheel
niet tot de mieren behooren, zijn weder vijanden in warmere gewesten,
daar echter van groot gewicht, ofschoon meer voor de planken enkasten,
welke de boeken bevatten, dan voor deze zelf. In ons land komen geene
termieten voor.
De bout- en stofluisjes, overal algemeenontbreken ook in biblio
theken niet; de schade zal wel zelden van eenig belaDg zijn.
Ook van mieren zal men, bij ons tenminste, zelden last hebben.
De larven der motten, die ook in pelswerk, tapijten, veeren enz.
leven, kunnen boekbanden beschadigen; het zal echter wel eene uitzon
dering blijven, hoogstens voorkomen op plaatsen, waar zij volkomen
ongestoord blijven.
Met nog een paar opmerkingen over mijten, dat geen eigenlijke
insecten meer zijn, sluit het systematische gedeelte van het werk. In
't geheel zijn dan 67 soorten behandeld.
Hierop volgt een gedeelte, waarin de middelen worden besproken,
waardoor men de genoemde vijanden kan bestrijden. Die middelen werden
reeds bij elke soort opgegeven, doch worden thans nog eens overzichtelijk
voorgesteld. De schrijver onderscheidt er vier hoofdsoorten van, te weten
„1. Procédés mécaniques (battage des livres et recherche directe
des insectes);
„2. Procédés chimiques (emploi de substances irritantes ou toxiques)
„3. Procédés physiques (emploi de la chaleur, du froid etc.);
„4. Procédés biologiques (emploi des parasites animaux ou
végétaux)."
De mechanische middelen bestaan in het kloppen der boeken en het
schoon houden er van en van de ruimten, waarin ze geborgen worden,
in het vangen der insecten door vallen (inzonderheid voor kakkerlakken)
en door lokmiddelen (gestijfseld papier voor suikergasten) en dergelijke
meer.
De chemische middelen zijn vele en daaronder bevinden zich zeer