V.
VI.
98
De conclusie, waartoe de heer Wildeman op grond van al het boven
staande komt, deelen wij zonder commentaar, die inderdaad overbodig
schijnt, mede: „De Heeren zijn er dus blijkbaar zeer op gesteld Hoomschen
in archiefambten te brengen; zijn verder doodsbang, dat ik hen, die
archiefambten te begeven hebben, zal afschrikken van 't begeven aan
ultramontanen. En waarom? Zijn die archiefbaantjes zoo bijzonder be
geerlijk? en worden ze zoo goed betaald? Men weet maar al te goed
't tegenovergestelde
Maar waarom dan geven ze soms invloed op begeving van andere
ambten? op de verkiezingen? op het leger? op het onderwijs? Niets
daarvan. Maar waarom dan toch? Blijft slechts een enkele reden en
die isDen inhoud van een archief kan alleen de ambtenaar volledig
kennen; de ultramontaanscbe ambtenaar kan dus stukken die voor de
kerk onaangenaam zijn, vernietigen zonder vrees dat het hun (sic) ooit
zal bewezen worden!"
In het voorbericht van Het Protestantsche vaderland door
drs. H. Visscher en L. A. van Langeraad leest men het volgende:
Wat het raadplegen der kerkelijke archieven betreft, achten wij ons geroepen
een klaagzang aan te heffen over den ellendigen toestand van het archiefwezen
der Ned. Herv. Kerk.
In de eerste plaats stuit men op het gebrek aan uniforme behandeling. Het
eene college leent uit, het andere niet, wil zelfs niet onder waarborgen depo-
neeren op een archief of anderszins, terwijl het groote bezwaren heeft, overal
heen te reizen om weken lang in loco de stukkeu te bestudeeren. Zeker, er zijn
colleges als die van de classicale besturen van Gouda, Dordrecht, Middelburg,
Haarlem, Botterdam, Leiden, benevens eenige kerkeraden, die wij dankbaar
zijn moeten voor hunne welwillendheid en medewerking ons bewezen, maar tot
onzen spijt kunnen wij niet over allen tot wie wij ons wendden zoo gunstig
oordeelen. Eén Classicaal Bestuur deed al zeer zonderling. Wij verzochten een
oud actenboek te mogen raadplegen, van welks aanwezigheid wij meenden
zeker te zijn door eene mededeeling ons verstrekt door den Weledelen Zeergeleerden
Heer N A. Cramer, secretaris der Vereeniging tot beoefening van Overijsels
Becht en Geschiedenis. Na eenigen tijd berichtte ons de scriba van het bedoelde
classicaal bestuur, dat het stuk niet kon worden uitgeleend, maar in loco tot
onze beschikking zou zijn Toen wij het oogenblik gekomen achtten zou een
onzer dat onderzoek instellen. Nogmaals werd aan den scriba van het bewuste
class, bestuur verzocht de gelegenheid te geven vroeger toegezegd. Als antwoord
kregen wij een briefkaart met een topographisch schetsje, dat ons leerde, hoe
men in het stadje K. van het station naar de B.-kerk kon wandelen en de
mededeeling, dat wij, als die B.-kerk gesloten was, ons bij den koster konden
vervoegen. De reis werd ondernomen. Aan de B.-kerk was niemand, en de
koster was naar Amsterdam. Doch deze had den onderkoster aangewezen om als
helper op te treden. De onderkoster was niet te huis, maar zijn vrouw dan
tochen die vrouw had van den scriba vernomen, waar zij een
99
sleutel kon vinden, als er een vreemde dominé kwam. Zie daar de vrouw van den
onderkoster gids in het classikaal archief. Gelukkig was er in de B -kerk een collega
die meende te weten waar de classicale kast stond. En eindelijk, nadat een
vijftigtal stoelen waren weggeruimd, werd de toegang ontsloten. Was er nu het
document maar geweest! Doch helaas, een index scheen er niet te zijn. Eenige
papiertjes met cijfers los in de boeken waren de eenige sporen van orde in deze
vochtige, vuile chaos. Het stuk werd niet gevonden. Het was een voorrecht,
dat de archivaris van Kampen, Mr. Nanninga Uiterdijk, wiens vriendelijke hulp
vaardigheid (waarvoor hem bij dezen gaarne onze dank gebracht wordt) wij
ondervonden, ons oa. ook kon meedeelendat het stuk er niet meer was. Het
was eenvoudig verdwenen. Hoedat wist hij niet precies. Zoo werd althans
verdere moeite ons bespaard. Nu deelen wij deze dingen niet mede om iets
onaangenaams van den scriba te zeggen alsof hij er zich expres op toelegde om
voor Kampen de traditie van uien en steuren hoog te houden, maar wel om aan
te toonenhoe noodig in zulke misstanden verbetering behoort gebracht te
worden. De eer der kerk is hiermede gemoeid. En dat niet alleen, maar door
voorziening alleen kan verhinderd wordendat kostbare documenten onherroepe
lijk verloren gaan. Wij hopen zeer, dat het der Synode gelukke een regeling
te tretfen, waarbij èn het vrije eigendom der kerk gewaarborgd èn de wetenschap
gebaat zal worden.
In de 10e aflevering van den loopenden (53en) jaargang van De
Navorscher komt voor het volgende artikel van de hand van Dr.
J. P. de Bie te Kethel en Spaland:
ln verscheiden archieven van classes der Ned. Hervormde kerk ontbreken
acta ook uit later tijd maar vooral uit het laatste gedeelte der 16e en het
eerste twintigtal jaren der 17e eeuw. Het is zeer wel mogelijk dat deze ontbrekende
bescheiden nog ergens te vinden zijn. Sommige bevinden zich inderdaad elders.
Zoo berust het oud-archief der classis Nijmegen sinds eenige jaren te Arnhem, in
bruikleen afgestaan aan het rijk en is het classicaal oud-archief van 's-Gravenhage
afgestaan eveneens in bruikleen aan de Synode der Ned. Herv. kerk. Maar van
onderscheiden oud-archieven is dit onbekend. Waarlijk doen zich hier somtijds
raadselen voor. In het archief der classis Gouda waren de acta van 1613 ten jare
1856 nog aanwezig, maar daarna zijn deze s p o o r 1 o o s verdwenen. Dergelijke betreu
renswaardige verliezen behooren niet tot de zeldzaamheden.
Er bestaat reden tot de onderstelling dat een en ander van het zoekgeraakte in
gemeentelijke archieven of bij particulieren is terechtgekomen. In dat geval zou
men mij een dienst bewijzen door mededeeling daarvan. Inzonderheid zou het mij
zeer welkom zijn, iudien het hieronder genoemde nog aan het licht kon komen:
Hierop laat de schrijver dan eene lijst volgen van meer dan een-en-
twintig classes, aan wier archieven de oudste aktenboeken ontbreken.
Men kan de lijst in De Navorscher nazien.