H. DE JAGER. 4 IN MEMORIAM. Op de ruime stadhuiszolders te Brielle bevindt zich, aan het einde van de eeuwenoude trapdie een historische vermaardheid heeft verkregen doordat op den len December 1813 hierlangs de Brielscbe burgers geslopen zijn om den aanval op de Franschen te wagen een afgeschoten dak kamertje. Omdat het zich vlak onder de dakpannen bevindt, is het er 's zomers smoorheet en 's winters niet uit te houden van de koude, welke door de perkamenten en oude papieren als 't ware opgezogen wordt, zoodat de handen blauw en stijf worden van de kilte. Alleen in het voorjaar en in den herft is 't er lief, want het geeft een prachtig uitzicht over de stad. Dit kamertje nu, nog altijd door de lieden van het Stadhuis „het kamertje van Ds. de Jager" genoemdwas de bergplaats welke Den Briel voor een der meest belangrijke archieven van Nederland over had. Vele jaren geleden heeft eens een burgemeester van Den Briel Gods zegen afgesmeekt over deze arme, oude paperassen „de vrijbrieven van ons roemrijk nationaal bestaan", zooals eenige jaren geleden prof. Huet ze noemde, die ze met eerbied ter hand nam en voorzeker als een hoogere Macht zich niet genadiger betoond had voor deze onschatbare kostbaarhedenzou het er treurig mee uitgezien hebben. Bij een brand waren ze niet te redden geweest. Daar op dat kamertje heeft Ds. de Jager, van 't jaar 1871 af, toen hij uitgenoodigd werd om eens in de oude papieren te snorren of er iets te ontdekken viel over de wijze waarop men in het jaar 1772 het Tweehonderdjarige feest van de Inneming van Den Briel door de Water geuzen gevierd had tot aan het jaar 1894 toe, toen hij naar Den Haag vertrok; 23 jaren lang dus heeft Ds. de Jager op dat dakkamertje gewerkt en zich den toegang tot die schatten ontsloten. Als het er niet meer om uit te houden was, nam hij zooveel mee als hij torsen kon, en begaf zich daarmede naar zijn woning. Die studie werd een hartstocht voor hem. Zijn zuster want in de eerste jaren van zijn arbeid was hij nog ongehuwd waarschuwde hem er ernstig voor, omdat zijn Hoewel de heer De Jager nooit lid der Vereeniejing van archivarissen is geweest, meenden wij toch ook in dit blad de herinnering aan den Brielschen archivaris te moeten bewaren, door het overnemen van bovenstaand artikel, dat oorspron kelijk verscheen in het Weekblad voor Voorne enz. van 14 Juni 1903, en dat te meer daar het, al is het stuk niet geteekend, niet twijfelachtig is, of het is uit de wel versneden pen van ons medelid Been gevloeid. Red. gezondheid door de overmatige studie begon te lijdon. Hij luisterde er niet naar. Geheele nachten bracht hij door, bij het lamplicht gebogen over het raadselachtige schrift uit vroegere eeuwen. Yaak grauwde de morgen voor hij zijn legerstede opzocht. Toen verzon, met vrouwelijke schranderheid, zijn zuster een list. Zij deed minder olie in zijn studeerlamp, zoodat hij wel gedwongen zou worden om niet meer op die wijze zijn zenuwen te vermoorden. „Ik zat", aldus verhaalde hij mij die aardige episode op zijn eenige, leuke manier, „ik zat druk te werken, toen ik bespeurde dat de lamp duisterder ging branden. Wat drommel, dacht ik, wat scheelt die lamp, draaide haar eens op Maar jawel, hoe meer ik opdraaide, hoe sneller de verduistering de de overhand nam. Goeie raad was duur, want ik was aan 't zoeken en net op 't spoor gekomen en dus wilde ik niet uitscheiden. Ik kón dat eenvoudig niet. Daarom trok ik mijn pantoffels uit en ging op m'n kousen, om m'n zuster niet te wekken, naar de keuken, waar ik gelukkig de oliekan vond. En nu had je avond aan avond hetzelfde spelletje. Mijn zuster zei niets, maar deed de lamp niet vol, en ik volbracht eiken nacht mijn tocht naar de keuken. Tot zij het eindelijk ontdekte wat staat er voor vrouwelijke slimheid en de kan zoodanig weegsloot, dat ik haar niet meer vinden kon. En toen ben ik maar vroeger naar bed gegaan." Toch heeft dit leven, gevoegd bij zijn andere drukke bezigheden, hem geknakt. Hij is er zenuwlijder door geworden. En de prikkelbaarheid welke hem door dezen en genen wel eens kwalijk genomen is, was een voudig een gevolg van een zenuwlijden, dat zich eindelijk openbaarde en hem gedwongen heeft zijn ambt van predikant der Ned. Herv. Ge meente neer te leggen. „Nu kan ik mij geheel aan de studie wijden" jubelde hij. Dat was zoo, maar toch was zijn ongesteldheid van dien aard geworden, dat de behaagelijke rust van den volkomen gezonden mensch hem nooit meer zou geworden. Hij bezat een verbazend scherpzinnigen geest. Het scherpe gelaat met die heldere, klare oogen, die, als men zijn belangstelling wekte, door je heen konden kijken of er achter je een handschrift te ontcijferen viel; heel dat wezen met dien hoogen denkerskop waaromheen nog de grijze haren zwierden van den vroeger zoo prachtigen donkeren krullebol sprak van een zieleleven dat geconcentreerd was in waarnemen en doordringen. Heel leuk en gezellig 't is reeds opgemerkt kon hij aan een causerie deelnemen, en dan deden zijn verhalen over personen en toestanden, vooral door zijn altijd rake opmerkingen, soms schudden van den lach. Maar als men den echten Ds. de Jager wilde kennen, moest men het met hem hebben over zijn lievelingsstudie. Yooral als hij op zijn eenvoudige wijze de soms schitterende resultaten van zijn onderzoek in populairen vorm

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 7