42 wilde hebben". De heer Van dek Flier bespreekt daarna de rede- van mr. Muller, maar acht zich van eene (poging tot) weerlegging er van ontslagen, omdat dit reeds op afdoende wijze is geschied door „niemand minder dan dr. Knuttel". „Ook de archivaris Wildeman heeft zijne stem doen hooren en boven de „Rede" een opschrift in drie woorden geplaatst: onwaarheid, partijschap, onkunde." Met eene variant van het door den heer Muller opgemerkte zou men kunnen zeggen, dat zulk een antwoord wel gemakkelijk maar niet precies waardig is. Op één punt wil intusschen de heer Van der Flier de wederlegging derheeren Knuttel en Wildeman aanvullen: het is niet waar, dat de Synode de openbaarheid harer archieven niet zou wenschen, dat zij, gelijk mr. Muller had beweerd, er liefst alleen kerkelijke mannen in zou toelaten. Dat dit onjuist is, blijkt volgens den schrijver voldoende uit: de uitgave der Pro vinciale Acta door de hoogleeraren in de godgeleerdheid Reitsma en Van Veen en het gebruik, dat door schrijvers van theologische dissertaties van die archieven wordt gemaakt. Ten slotte herhaalt de schrijver dan de bekende gronden, die voor de handelwijze der Synode zijn opgegeven; het moet nl. gebleken zijn (wanneer toch?), dat hetgeen eenmaal aan een rijksarchief in bruikleen is afgestaan, moeilijk kan terugverkregen worden, en de Synode moet zorgen het vrij en onbelemmerd gebruik harer archie ven te behouden. Eene nadere opheldering omtrent die beide orakelspreu ken vindt men ook hier niet. De heer Muller heeft, gelijk hij had aangekondigd, hierop niet geantwoordde heer Fruin is echter op de zaak teruggekomen omdat de heer Van der Flier ten bewijze, dat de rijksarchivarissen door zich tot den minister te wenden de Synode hadden gepasseerd en dat zij belust waren op de overbrenging der kerkelijke archieven naar de rijksdepóts, zich had beroepen op het schrijven van mr. Fruin aan den minister over den verwaarloosden toestand van het kerkelijk archief van Hoedekenskerke. De heer Fruin toonde aan, dat hij slechts de klacht van een kerkelijk persoon, die zich bij hem als rijksambtenaar kwam beklagen, aan den minister had overgebracht, en dat uit zijn schrijven voldoende bleek, dat niet hij maar de vereeniging het Zuid-Bevelandsch kerkarchief het archief van Hoedekenskerke onder haar beheer wilde brengen. Tevens wordt in dat stuk gewezen op de vergissing der Synode, die meende, dat de Vereeniging van archivarissen of de rijksarchivarissen uit eigen hoofde de zaak der kerkelijke archieven ter hand hadden genomen. In hetzelfde nummer der Stemmen 2) heeft dr. Van der Flier dit schrijven beantwoord. Dit antwoord zou met stilzwijgen kunnen Over kerkelijke archieven (Stemmen voor Waarheid en Vrede dl XL, blz. 492497). s) Aan Mr. R. Fruin (Stemmen voor Waarheid en Vrede, dl. XL blz. 498501). 43 worden voorbijgegaan, zoo de schrijver zich niet eene opmerking had veroorloofd, waarop hier de aandacht verdient te worden gevestigd, en dat te meer omdat de redactie der Stemmen den heer Fruin de gelegenheid om die nieuw in het geding gebrachte opmerking te beantwoorden onthouden heeft. De heer Van der Flier insinueert dan, dat de heer Fruin er naar streeft „de kerkelijke archieven in de rijksdepóts te willen hebben", en beroept zich daarvoor op het advies, door dien ambtenaar in de vergadering van rijksarchivarissen d.d. 7 November 1899 uitgebracht. Hier zij slechts opgemerkt, dat men, gevraagd naar de beste wijze om de kerkelijke archieven te bewaren en dienstbaar te maken aan de wetenschap, uit volle overtuiging antwoorden kan, dat de plaatsing dier archieven in de rijksdepóts in deze de meest afdoende waarborgen geeft, zonder daarom ook maar in de verste verte den wensch te koesteren, dat die archieven naar die depóts worden over gebracht. De rijksarchivarissen hebben vóór alles te behartigen de belan gen van de rijksarchieven, d. w. z. de archieven der voormalige rijks- en provinciale besturende regeling dier archieven is in een afzienbaar tijdperk nog niet voltooid. De overbrenging in eenigszins belangrijke hoe veelheid van andere, niet aan het Rijk toekomende, archieven is daarom ongewenscht. In nog veel hoogere mate dan van de archieven der ge meenten, die een organisch onderdeel van den Staat vormen, geldt dat van de kerkelijke archieven, hoe belangrijk die overigens mogen zijn. 2) Bibliographie der werken van Nederiandsche archivarissen over 1902 door dr. II. Brugmans 3) J. H. Been. Een dorpspastorie uit de 17Je eeuw. De Tijdspiegel59,111, 381410. Geschiedenis van een weddenschap. De NavorscherLil, 423435. 1) De heer Fruin zeide daar, dat z. i. „bruikleen het meest gewenscht" was. Hij voegde er echter aan toe„Voorzeker zou de regeling van wege de kerkelijke colleges zelf het meest aanbeveling verdienen, doch offlciëele aanschrijvingen van Synodes en provinciale kerkbesturen zullen dit, naar spreker vreest, niet kunnen bewerken." 2) Ten opzichte van de gemeentearchieven heeft de heer Fruin dit standpunt in de vergadering van rijksarchivarissen d.d. 1898 (Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, XXI blz. 116) uiteengezet, en de heer Muller heeft het met zooveel woorden ook op de kerkelijke archieven toepasselijk verklaard (Verslagen, XXII blz. 84). 3) In deze bibliographie zijn niet opgenomen: 1°. De verslagen, door ver schillende archivarissen krachtens hun instructie uitgebracht, met de daarbij behoo- rende bijlagen. 2°. Studiën van geringen omvang, boekbeoordeelingen enz., 3°. De artikelen, opgenomen in het Ned. Archievenblad, die gemakkelijk in de inhouds opgaven zijn te overzien.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 26