40 Een te verplaatsen regest. In Boergoensche Charters 1 428 1482 van mr. P. A. S. van Limburg Brouwer, uitgegeven in 1869, staat aan het einde van 1451 zonder naderen datumop bl 101: Hertog Pilips vergunt aan die van Alkmaar, die hem eene tienjarige bede hielpen bewilligen, hunne stad weder te versterken. Boomkamp, Alkmaar's tiendregt, 25.27. Voor het laatste moet gelezen worden: Boomkamp. Alkmaar's Stede-regt, 25.27. Boomkamp heeft achter zijne Aanmerkingen tegen de beden kingen van mr. Cornelis van Btnkershoek dit charter afgedrukt naar de uitgaaf der Handvesten en Privilegiën van Alkmaar, in folio te Enkhuizen 1667, of in klein octavo te Amsterdam en Leiden 1725, waar het dus besluit: ..in 't jaer ons Heeren duysent vierhondert een-en- vijftigh na den loop van onsen Hove". Op Boomkamp afgaande, kon dus van Limburg Brouwer het stuk niet nader bepalen; maar had eerstgenoemde, opmerkende dat er eenige woorden ontbraken, het zelf geraadpleegd, dan zou hij welhaast beter ingelicht zijn geweest. Ja, reeds de in 1645 uitgegeven en meermalen herdrukte Ohronijck van Alckmaer van C van der Woude (die over het jaar 1450 of 1451 in twijfel stond) had hem den derden dag van Haart aan de hand kunnen doen. Naar hofstijl heeft het jaar 1451 geduurd van Paschen25 April, 1451 tot Paaschavond, 8 April, 1452, zoodat een van 3 Maart 1451 gedateerd stuk behoort gebracht te worden in het jaar 1452, gelijk ook door dr. P. Scheltema gedaan is in zijn in 1869 verschenen Inventaris van het archief der gemeente Alkmaar. Bij van Limburg Brouwer wordt het charter op het jaar 1452 Diet vermeld. q w De archieven der Nederlandsche Hervormde Kerk in 1903. i. De Synode is nog niet bijeengekomen, en omtrent de ontvangst, die aan de Synodale besluiten van het vorige jaar in zake de regeling der kerkelijke archieven in de classicale en provinciale vergaderingen is ten deel gevallen, is nog niets verluid. Toch is er reeds stof voor de rubriek, die in dit tijdschrift aan de kerkelijke archieven is gewijd. In de eerste plaats heeft het geschrift van den heer Wildeman, Sedert heeft die bijeenkomst plaats gehad; het daar verhandelde zal worden medegedeeld, als de Handelingen in druk verschenen zijn. 41 waarin hij opkwam tegen de rede, door mr. Muller op onze laatste jaarvergadering gehouden, bestrijding gevonden bij den Wittemschen pro fessor Jansen, die in een artikel in De Katholiek1) voornamelijk in verzet komt tegen de wijze, waarop door den heer Wildeman gebruik wordt gemaakt van de moraaltheologie van den H. Alphonsus de Liguori. De schrijver betoogt daarbij, dat de heer Wildeman, door den Duitschen vertaler van den H Alphonsus misleid, diens geschriften op verscheidene plaatsen verkeerd heeft vertaald, en verdedigt ook overigens de moraal van den Katholieken heilige, waartegen door den heer Wildeman zulke ernstige beschuldigingen zijn ingebracht. Natuurlijk is het hier de plaats niet om nader op dezen strijd in te gaan. Hier dient alleen nog gewezen te worden op de tegenspraak, die de heer Jansen doet hooren tegen de verschillende voorbeelden, waarmede de heer Wildeman het bewijs heeft trachten te leveren van de onbetrouwbaarheid van Katholieke archivarissen, en in het bijzonder op zijn betoog, dat de stukken, die op het proces van Galileo voor de inquisitie betrekking hebben, thans, ook met medewerking van den paus, allen bekend zijn. Gelijk men zich wellicht herinneren zal, had de heer Wildeman in zijne brochure tegen den heer Muller aangekondigd, dat de „striemende slagen" zijn tegenstander door eene meer bevoegde hand zouden worden toegediend. Hier schijnt de kastijdende hand van dr. G. J. van der Flier te zijn bedoeldalthans deze heeft in de Stemmen voor Waar heid en Vrede een artikel J) geschreven, dat wel is waar eerst een overzicht geeft van wat in en door de Synode voor de kerkelijke archieven is gedaan en voorgesteld, maar daarna de houding der rijksarchivarissen en in het bijzonder die van de heeren Muller en I ruin aan critiek onderwerpt. Het is mogelijk, dat de slagen zeer striemend zijn, maar het is vrij wel zeker, dat zij bezijden zijn terecht gekomen. Het blijkt nl., dat de hoofdoorzaak, waarom de Synode de Vereeniging van archivarissen weigerde in te lichten omtrent haar raad aan de kerkelijke colleges om de archieven in geen geval in bruikleen af te staan aan het Rijk, hierin gelegen is, dat de Synode de Vereeniging van archivarissen verwarde met de ver gadering van rijksarchivarissen en abusievelijk meende, dat de laatste ver gadering uit eigene beweging in plaats van op verzoek van den minister hare meening over de wijze, waarop voor de bewaring der kerkelijke archieven het best zou worden gezorgd, had uitgesproken. Bovendien hadden zoowel dat schrijven als het optreden der rijksarchivarissen bij de Synode den indruk gevestigd, „dat men de kerkelijke archieven onder hun beheer Aanteekeningen op eene brochure van den heer Wildeman (De Katholiek, dl. CXX1II blz. 154177). 2) Onze Kerkelijke Archieven (Stemmen voor Waarheid en Vrede, dl. XL blz. 237—260)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 25