14
kennis te maken. Ook ik heb hem slechts éénmaal mogen ontmoeten maar
ik heb van die eene ontmoeting en niet minder van de kennismaking
met zijne geschriften een sterken indruk behouden. Groote eenvoud en
groote bescheidenheid; maar daarbij groote toewijding en groote kennis
van de hem toevertrouwde belangen. Predikant van jongs af en predi
kant met overtuiging en met eerewas toch zijn hart reeds sedert jaren
bij het Brielsche archief, dat hij ontdekt had en dat hij met zijne belang
stelling heeft gevolgd tot zijn dood toe. Autodidact, met alle eigen
aardigheden die de zoodanigen kenmerkenhad toch zijne volhardende
werkzaamheid in den tijdaan zijne ambtsbezigheden ontwoekerdhem
volkomen thuis gemaakt in de oude tijden en de oude papieren zijner
woonplaats, en de lange serie zijner publicaties op dit gebied waar
voor hij zelfs een tijdschrift wist te stichten, dat een paar jaren leefde
werd onlangs bekroond door de groote uitgaaf der Rechtsbronnen van
Den Briel, waarvan hij de lang vertraagde verschijning gelukkig nog
heeft mogen beleven en met vreugde begroetende erkenning zijner ver
diensten bij deze gelegenheid was de welverdiende belooning van eene
levenslange toewijding aan de belangen van het Brielsche archief.
Ik sprak u nog niet van de fameuse questie der kerkelijke archieven.
Wellicht zal het u verbazen, maar ik ben ook over den loop dezer zaak
niet ontevreden. Het is waar, wij hebben eene onverkwikkelijke polemiek
achter onseene polemiekwaaraan niet veel eer te behalen viel
daar de meeste woordvoerders niet best op de hoogte der zaak bleken en
niet veel argumentendie ter zake diendenten beste gaven. Het is
ook waar, dat door deze polemiek veel kwaad bloed is gezet, wat
natuurlijk te betreuren is. Maar het doeldat met polemiseeren te
bereiken viel, is, voorzooveel doenlijk, bereikt. Ware het ons inderdaad
(zooals men volhardt te blijven beweren) er om te doen geweest, om de
kerkelijke archieven ten bate van het rijk te annexeerenstellig zouden
wij thans verder dan ooit van ons doel verwijderd zijn. Maar nu wij dit
eenmaal niet wenschennu wij zelfs in onze laatste vergadering een
voorstel van ons medelid Vau Meurs, dat bedoelde de overbrenging der
kerkelijke archieven naar de rijksdepóts te bevorderenmet overgroote
meerderheid van stemmen verworpen hebben, nu is er werkelijk reden
tot tevredenheid. Wel zijn de maatregelen, door de Synode in het belang
der kerkelijke archieven genomen, geheel onvoldoende tegenover de reus
achtige taak, en wel is het lot van onzen aanstaanden kerkelijken ambt
genoot verre van benijdenswaardig. Dit was te verwachten; het kan nu
eenmaal niet anders zijn. Maar de lof mag aan de Synode niet onthouden
worden, dat zij gedaan heeft wat zij in deze moeielijke omstandigheden
vermocht te doen; het feit, dat wij door haar daartoe te prikkelen, het
onze hebben bijgebracht tot bereiking van dit resultaat, moet met vol-
15
doening geconstateerd worden. Den Voorzitter van de Synode zeg ik het
dan ook uit volle overtuiging na: „Hartelijk hopen wij, dat eindelijk
aan al het pogen en tobben een einde zal komen en de kerk het gewicht
dezer belangen zal gevoelen."
Ook de ambtelijke tusschenkomst der rijksarchivarissen in deze zaak
heeft, naar mij onlangs gebleken is, heuchelijke gevolgen gehad. Ik
erkendat ik de aanhangig gemaakte enquête der rijksarchivarissen naar
den toestand der kerkelijke archieven wel eenigszins bedenkelijk achtte.
Gij weet het, ik ben geen vriend van zulk imperialisme in archiefzaken,
omdat ik meen, dat voorshands in de rijksarchieven zeiven nog meer
dan genoeg voor ons te doen valt. Maar de beurt is ten slotte toch ook
aan mij gekomende Minister gelasttedat de enquête ook in de pro
vincie Utrecht zou ondernomen wordenen natuurlijk is aan dien last
voldaan. En nu ik derhalvena het publiceeren van mijn rapportover
de resultaten meer van nabij oordeelen kan, moet ik erkennen, dat de
enquête gelukkige gevolgen heelt gehad. In kerkelijke kringen werd zij
met zeker wantrouwen ontvangen: toch verneem ik ondershands, dat
invloedrijke personen zich thans verheugen over de vingerwijzingen naar
bestaande gebreken, die vele bladzijden der rapporten bevatten en die de
taak der kerkelijke autoriteiten ten dezen belangrijk vergemakkelijken.
En de Aartsbisschop van Utrecht zelf heeft uit het rapport aanleiding
genomen, om aan Dr. Brom de regeling van zijn archief op te dragen,
en hem tevens uitgenoodigd om een onderzoek in te stellen naar de
archieven der voormalige Aartspriesters, die, voor een deel nog op hunne
vroegere standplaatsen achtergebleven, thans denkelijk met het aartsbis
schoppelijk archief vereenigd zullen worden. Zoo schijnt althans voor de
archieven der R. C. kerk (die trouwens ten dezen eene veel gemakkelijker
taak heeft dan de Hervormde!) een in alle opzichten bevredigende
toestand geschapen te zullen worden.
Mijn verslag is ten einde; maar ik wensch ten slotte nog twee
opmerkingen te maken naar aanleiding van feitendie zich in het afge-
loopene jaar hebben voorgedaan.
Eene vorige maal vestigde ik uwe aandacht op de vraag, welke
archiefambtenaren als wetenschappelijke ambtenaren beschouwd moeten
worden. De beantwoording dezer vraag heeft eene onverwachte actualiteit
verkregen door de omstandigheiddat het den Minister van Binnenlandsche
Zaken behaagd heeft, de rijksarchivarissen te vragen om advies over
maatregelenwaardoor de opleiding der archiefambtenaren zou kunnen
worden verbeterd. Door de rijksarchivarissen is geantwoord, dat in de
gegevene omstandigheden het stellen van den eisch van het afleggen van
een (grootendeels praktisch) examen in bepaalde vakken voor de benoem-