10 mairieën, omdat de maires van rechtswege ambtenaren van den burgerlijken stand waren. Toen er eene nieuwe administratie kwam en het instituut van den burgerlijken stand zelfstandig werd georganiseerd, werd dit in deze rechtverkrijgende van de mairie, niet de burgerlijke gemeenteen de Staat heeft ongetwijfeld het recht te bepalen, waar de registers, behooren- de tot het archief van den burgerlijken stand, zullen berusten. Tegen de derde stelling, die aldus luidde: „De registers van hu welijken, gesloten ten overstaan van schepenen, behooren hereenigd te worden met de rechterlijke archievenwaarvan zij deel uitmaken" ont wikkelde de heer Muller het praktisch bezwaar, dat het ongewensclit is deze registers van voor schepenen verleden huwelijken te scheiden van de kerkelijke trouwboeken, met welke zij één complex vormen. Hiertegen werd door den verdediger opgemerkt, dat zijne stellingen er juist toe leidden, die registers in hetzelfde depot te vereenigen, al was het dan niet in hetzelfde archief. En dat laatste had te minder praktisch bezwaar, daar de archivaris bij het bewerken der inventarissen naar de tot andere archieven behoorende registers kan verwijzen. Daarop werd de stelling met 12 tegen 2 stemmen aangenomen. Niettegenstaande alle maatregelen bleek toch de gestelde tijd ook ditmaal onvoldoende om de in de stellingen besproken quaestie behoorlijk te behandelen. Het zal zaak zijn een volgend maal of vroeger te beginnen öf er den gebruikelijken rijtoer aan te geven. Het laatste zal zeker weinig instemming vinden bij de elf heeren, die ditmaal den toer eerst door Delft en daarna door het Westland medemaakten. Alles werkte dan ook mede om dezen tocht verkwikkend en opwekkend te maken, niet het minst het fraaie weder. Ten slotte bekroonde een gezellig diner in de Spaansche vloot te 's-öravenzande de bijeenkomst. Te half negen begaven de deelnemers zich per stoomtram naar de residentie, waar men uiteenging. Toespraak van den Voorzitter. Wanneer ik u verslag ga doen van hetgeen in het afgeloopene jaar is voorgevallen in onzen kleinen kring, dan trekken dadelijk twee heu- chelijke gebeurtenissen onze aandacht. De Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, wier verschijning on langs door een Zweedsch collega gewaardeerd werd als een événement in de geschiedenis van de organisatie der Nederlandsche archievenblijkt aftrek en bijval te vinden in die mate, dat onze uitgever zelf gewenscht heeft eene vertaling daarvan te mogen doen bewerken. Met Dr. II. Kaiser 11 te Straatsburg (door prof. Wiegand aldaar voor het werk aanbevolen) zijn onderhandelingen aangeknoopt, die tot een bevredigenden uitslag geleid hebben. De vertaling is reeds bijna voltooidook onze kas zal van de uitgave daarvan nog een klein voordeel genieten. Eene andere onderneming, reeds eenigen tijd geleden door ons op touw gezet, het Handboek voor de Nederlandscbe palaeographie, is thans zóóver gevorderd, dat de prospectus verzonden is kunnen worden. Yoor zoover ik in mijne omgeving heb kunnen waarnemen, werd de ver schijning in verschillende kringen met ingenomenheid begroet en is althans de eerste indruk overal gunstig geweest. Toch is de deelneming van het publiek nog niet voldoende, om de uitgave verzekerd te mogen noemen. Van belang is het daarbij te constateerendat volgens de overeen komst met den uitgever onze vereeniging in ieder geval niet finantiëel bij de zaak betrokken is. Bij het aanvankelijk met een anderen uit gever geslotene contract hadden wij de garantie van den verkoop van een zeker getal exemplaren op ons moeten nemen; en dit beding, altijd min of meer bezwarend bij zaken, wier finantiëel succes niet van ons afhangt, zou, al kon het eventuëel voordeel geleverd hebben, in den tegenwoor- digen toestand onzer kas toch eenige zorg hebben kunnen baren. Want met onze finantiën is het treurig gesteld, een feit, dat ik niet minder wensch te betreuren, omdat de oorzaak beuchelijk is. De zaak is deze: sedert wij een afzonderlijken redacteur hebbendie al zijne zorgen aan het Archievenblad wijden kanis ons orgaan zéér belangrijk in omvang toegenomen. Maar het debiet heeft daarmede geen gelijken tred gehouden. Te zeer verwonderen mogen wij ons niet, zoo, niettegenstaande alle aangewende moeite, bet blad, dat voor een beperkten kring bestemd is, ook slechts een beperkt aantal abonuenten vindt. De poging, om bij de gemeentebesturen eenige belangstelling voor het orgaan te wekken en daardoor het getal abonnés belangrijk te doen klimmenis jammerlijk mislukt. Onlangs was er eenige hoopdat wij eenig debiet zouden vin den bij de collega's in België. Aldaar is in den loop van het jaar een uitnemend Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen ver schenen, dat zijne abonnenten zoekt onder de bibliothecarissen en de be langstellenden in het bibliotheekwezen van Vlaamsch-België en van Neder land. Met dit orgaan hebben wij samenwerking gezocht: onderling zouden wij het terrein verdeelenzoodat wij het nieuwe tijdschrift naar vermogen zouden steunen in Nederland, terwijl zij ons zouden aanbevelen bij de Vlaamsche archivarissen. Doch intusschen is nagenoeg gelijktijdig een tweede tijdschrift verschenen, de Revue des bibliothèques et archives de Belgique, dat in Waalsch-België het terrein zal innemen en ons dit natuurlijk ook in Vlaanderen zal betwisten. Ook met de redactie van dit orgaan is gecorrespondeerd en een ruilverkeer geopend.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 10