154 toch niet goed als opschrift boven de deur van een archivaris-werkkamer past. Doch scherts ter zijde. Ik geef gaarne toe, dat een ongeluk kan gebeuren, maar bij welke methode is dit volledig uitgesloten? Bij mijne talrijke proeven, met waszegels genomen, heb ik nooit de door Dr. Sello geopperde bezwaren waargenomenen de bezoekers der archivarissen- vergadering te Groningen zullen moeten getuigen dat mijne beschrijving van de door mij met zapon gerepareerde zegels geene overdrijving behelst. Ook kan ik mij beroepen op Prof. Dr. Rathgen, Chemiker der Berliner Königl. Museendie in een persoonlijk onderhouddat ik te Dusseldorf met hem had, verklaarde, dat hij in mijne behandeling der zegels geen gevaar zag. Ook thans is door de hernieuwde waarschuwing van Dr. Sello mijn vertrouwen in de deugdelijkheid en de uitmuntende geschikt heid van het zapon voor het herstellen van gebroken en vergane zegels niet in het geringste geschokt. Ik hoop dat spoedig berichten uit andere archieven mijne ondervindingen bevestigen en dat ook de grootste sceptici, hierdoor bewogen, ten minste eene proef in dit opzicht met zapon zullen nemen. P.S. In het bovenstaande ligt, meen ik, reeds een antwoord opge sloten op het betoog van Mr. Muller tegen het ongelukkige door mij aanbevolen Japansch papier van de firma Seeling und Hille te Dresden. Bij nadere beschouwing van dit betoog kwam ik aldra tot de overtuiging, dat het geheel op een licht verklaarbaar misverstand berust. Mr. Muller immers gebruikt of heter laat gebruiken, ter herstelling van oude doku- mentenstevig Japansch papier, dat door middel van stijfsel of lijm opge plakt wordt. Ik daarentegen gebruik in enkele gevallen fijn Japansch papier en als kleefmiddel uitsluitend zapon. Eene meer dan driejarige ondervinding heeft mij geleerddat het door mij gebruikte Japansche papier met zapon behandeld ten eerste door de impregneering veel steviger en taaier wordt, ten tweede de voor ons doel onschatbare eigenschap van grootere doorzichtigheid verkrijgt en ten derde geen enkele van die booze eigenschappen aanneemt, die volgens Mr. Muller het Japansch papier vertoont, wanneer het met lijm of stijfsel nat gemaakt wordt. De talrijke te Groningen tentoongestelde stukken die met zapon en het fijnste Japansch papier waren gerepareerd, en hieronder waren er van eene afmeting van 26 X 43,5, vertoonen ook geen spoor van krimpen bij het opdrogen en nog veel minder eene „ongelijke en hobbelige oppervlakte". Ik heb deze onaangename hoedanigheden nooit opgemerkt en bij de demonstratiete Dusseldorp door Dr. Sello van zijne methode gegevenwerd daarover geen enkele klacht gehoord. Integendeel wezen Dr. Sello en andere heeren uitdrukkelijk op de goede hoedanigheid van het Japansch papier juist in dit opzicht. Nederlandsch Archievenblad. 1902/03, p. 103. 155 Wanneer ik nu niettegenstaande dit, reeds spoedig na de eerste ondervinding, die ik met zapon had opgedaan, van een beplakken dor dokumenten, zelfs met de fijnste en doorzichtigste qualiteit Japansch papier afzagen het thans alleen in de reeds genoemde gevallen gebruikdan geef ik gaarne toe, dat de wetenschap, dat beplakken van gezaponneerde stukken in verreweg de meeste gevallen overbodig is, niet de hoofddrijf veer tot het nemen van dit besluit geweest is. In principe ben ik tegen elk beplakken van oude dokumenten, ook dan, wanneer op den achter kant zelfs geen letter staat. Want gebruikt men in dit laatste geval minder- of zelfs ondoorzichtig papier, dan berooft men hierdoor den lateren gebruiker voor altijd van de mogelijkheidzich te overtuigendat er inderdaad niets gestaan heeft. En dat zulke gevallen zich helaas al te dikwijls voordoen, zullen met mij velen betreurd hebben, die in de gelegenheid waren onderzoek in akten en dokumenten te moeten doen die volgens de oude manier met Hollaodsch of ander stevig en ondoor- zichtbaar papier netjes opgeknapt waren. Ik wil hier niet eens spreken van het praktisch nut, dat een archivaris bij het weer in orde brengen van een archief volgens bet proveniensprincipe hieruit trekken kan. Dat het geïncrimineerde Japansch papier echter ook met stijfsel of lijm behandeld, tenminste niet in die mate als Mr. Muller dit voorstelt, die boosaardige of koppige eigenschappen bezit, dat heeft, meen ik, met alle bescheidenheid zij het gezegd, de boekbinder van het Rijksarchief in Friesland onomstootelijk bewezen. Te Groningen toch stelde ik ook o.a. ten toon het Proclamatieboek van Wonseradeel van 16301633 (zie Archievenblad 1. c. blz. 36). Ik wees er toen mondeling op, dat de rug van het laatste kwatern van dit boekdeel met de tweede qualiteit Jp.pansch papier waren gerestaureerd door middel van stijfselen voegde er aan toe, dat het tijdverlies van deze proefneming want onze boekbinder had ook niet dadelijk den slag te pakken werd opgewogen door het bijzonder gunstige resultaat, dat wij hadden verkregen. Het papier zat glad, had voldoend weerstandsvermogen en zou wegens het groote verschil in dikte met andere papiersoortenop groote schaal aangewend, het zeer onooglijke en dikwijls lastige dikker worden der met gewoon papier ver sterkte ruggen aanmerkelijk verminderen. Bij deze eene proefneming met Japansch papier en stijfsel als kleefmiddel hebben wij het gelaten, omdat bij gebruik van zapon als kleefmiddel niet alleen alle technische bezwaren vervallen, maar ook vooral omdat door het gebruik van zapon èn het dokument zelf èn het Japansch papier door de impregneering grooter weerstandsvermogen verkrijgen. Ten einde ieder verder misverstand bij voorbaat uit te sluiten, verklaar ik bij dezen, dat ik door deze repliek geenszins beoog oudere methodes te veroordeelen of wel af te keuren. Hierover veroorloof ik mij geen kritiek. Gaarne laat ik ook in dit opzicht aan een ieder: „Suum cuique." Mijne onderzoekingen op dit gebied waren proefnemingenverder

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 7