200 Nu is het waar, dat in art. 3 van het concept reglement bepaald wordt, dat de kerkelijke archivaris zich (ook buiten het bovenbedoelde geval) door persoonlijk bezoek of schriftelijk onder zoek op de hoogte van den inhoud der archieven en van de wijze hunner bewaring heeft te stellen. Bij de bespreking van dit artikel echter merkte prof. Cannegietëk zeer terecht op, dat het wenschelijk was de gespatieerde woorden weg te laten„omdat het niet aan het goedvinden van den archivaris mag worden overgelaten, hoe hij het onderzoek instelt. Hij kan het schriftelijk doen en zal dat zeker dikwijls doen, maar blijft verantwoordelijk voor het onderzoek, zoodat, wanneer hij door per soonlijk onderzoek beter had kunnen ingelicht worden dan door een schriftelijk, dat voor zijne verantwoording blijft". De bijvoeging werd evenwel gehandhaafd met het oog op de kosten de bedoeling is den archivaris zijne reiskosten te vergoeden waarvan het gevolg zal zijn, dat de archivaris, die „de grootste spaarzaamheid" moet betrachten, vaak met een schriftelijk onderzoek zal volstaan, hoewel de hiervoor geplaatste tabellen, waaruit volgt, dat bijna alle kerkeraden meenen, dat hunne archieven behoorlijk geregeld en geïnventariseerd zijn, op overvloedige wijze blijk geven van het overdreven optimisme en de onbetrouwbaarheid van de kerkelijke autoriteiten in deze. Nog dient hier gewezen te worden op de zonderlinge bepaling, dat, terwijl het beheer der op te richten classicale en provinciale depots aan bijzondere personen zal worden toevertrouwd, het raadplegen van stukken, in die depóts aanwezig, niet anders geschiedt dan met toestemming van den elders wonenden kerkdijken archivaris. Wie, behalve de bewaarder zelf, wil toegelaten worden tot zulk een depót, moet dus zorgen van te voren het verlof van den kerkelijken archivaris te hebben ingewonnen. Deze geheel overbodige bepaling moet belemmerend werken op elk onderzoek. Zeer terecht is de Synode huiverig geweest stukken uit de depóts uit te leenen; zij is zelfs zoo ver gegaan dat uitleenen geheel te verbieden. Het ware m. i. wenschelijk althans bet tijdelijk deponeeren van stukken uit het eene depót in het andere mogelijk te maken. En hoe staat het nu met de openbaarheid der kerkelijke archieven? Is daarvoor nu voldoende gezorgd Ziehier vooreerst de nieuwe bepaling, waarmede het reglement voor de kerkeraden wordt aangevuld, en waardoor de toegankelijkheid van die kerkeraadsarchieven, die niet in een classicaal of provinciaal depót zijn geplaatst, expresselijk wordt geregeld: „Zij (d. w. z. de scriba's der kerkeraden) staan het onderzoek van de aan hunne zorg toevertrouwde archieven niet toe aan de personen, die niet tot de kerkelijke besturen behoorendan met machtiging van het classicaal Men vergelijke met deze opvatting der plaatselijke colleges het deskundig oordeel, uitgesproken door den rijksarchivaris in Utrecht inVerslagen omtrent 's Rijks oude archieven XXIV blz. 287. 201 bestuur, waaronder zij ressorteeren." Deze bepaling beperkt dus de tot heden bestaande vrijheid. Gelijk reeds is opgemerkt, kunnen de stukken, die in de depóts bewaard worden, niet geraadpleegd worden zonder toestemming van den elders woonachtigen kerkelijken archivaris, van wien uitdrukkelijk wordt gezegd, dat hij moet zjjn: lidmaat van de Nederlandsche Hervormde Kerk en in het archiefwezen ervaren. (Men lette op de eigenaardige volgorde, waarin de vereischten worden genoemd.) De toegankelijkheid van het Synodaal archief wordt beheerscht door de hiervoor (blz. 106) medegedeelde artikelen uit de instructie van den secretaris, waaruit blijkt, dat hij ieder, die dat verlangt, gelegenheid geeft de stukken in het gebouw te raadplegen onder deze twee beperkingen: lo. dat bij twijfel de secretaris den aanvrager naar het moderamen der Synode verwijst, en 2o. dat hij niemand behalve de leden der Synode en der Synodale commissie inzage verleent van „de minuten, brieven, registers en andere geschreven stukken", zonder goedvinden van den president. Wat het archief nog meer bevat dan die minuten, brieven, registers en andere geschreven stukken, leert ons de instructie van den secretaris niet. Deze bepalingen maken een benepen indrukhet vrije onderzoek wordt meer belemmerd dan aangemoedigd. De kerkelijke autoriteiten behouden steeds de bevoegdheid om wien zij willen, den toegang tot de archieven te ontzeggen zonder opgave van redenen. Recht op het raad plegen der archieven ontvangt het publiek door deze bepalingen niet. De door de Synode aangenomen concepten moeten nu aan de goed keuring der provinciale en der classicale besturen onderworpen worden. Zoo men nagaat, hoe in de Synode zelve aanvankelijk eene felle oppositie gevoerd is tegen de nu aangenomen voorstellen van den heer Hulsebos c.s., en hoe de tegenstanders eigenlijk alleen hebben toegegeven, omdat zij gevoelden, dat de Synode nu toch tot eene beslissing diende te komen, en nadat dr. Hulsebos geweigerd had aan de verdere behandeling der zaak, werd zij nogmaals uitgesteld, deel te nemen, dan staat het te vreezen, dat de oppositie tegen die voorstellen in de classicale en provin ciale besturen niet gering zal zijn. Zekerheid dat de nieuwe regeling zal tot stand komen, bestaat er dus allerminst; maar in elk geval heeft de Synode ditmaal eene poging gedaan om tot eene goede oplossing te geraken, dieal is zij volstrekt niet volmaakttoch waardeering verdient.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 30