99
sociëteit der Dusseldorpsche schilders (bij groote uitzondering voor ons
opengesteld) vereenigden wij ons weder, ditmaal in een der vele boven
vertrekken van de Stadtische Tonhalle, het uitgestrekte gebouwwaar
Dusseldorp zijne concerten en feesten viert en waar tal van groote en
kleine vergaderingen te gelijk plaats kunnen vinden, terwijl er ook een
uitstekend en uiet duur restaurant aan verbonden is. Geheimraad Bailleu,
een uitstekend spreker, hield toen eene voordracht over Das Prove-
nienzprinzip und dessen Anwendung im Geh. Staats-
archive zu Berlin. Eene zeer belangrijke uiteenzetting, vooral
voor ons, die, zeiven nu wel allen van de voortreffelijkheid van dit
principe overtuigd, het niet altijd gemakkelijk gevonden hebben ook
anderen daartoe te bekeeren. Üe Pruissische kanselarijbuitengewoon
conservatief en niet bereid de bakens te verzetten als het getij verliep
heeft eeuwenlang voortgebouwd op de archiefinrichting, die gepast had
voor den kleinen Brandenburgschen staat van de 17° eeuw. Toen de zich uit
breidende Pruissische monarchie voortdurend nieuwe organen schiep, werden
de omvangrijke archieven, die deze nieuwe organen voortdurend afleverden,
dan ook ingedeeld bij de archieven der oude staatslichamen, die zaken omtrent
dezelfde onderwerpen behandelden. Zoo werden b.v. de akten van de Pruissi
sche legatie te Petersburg en de papieren van andere nieuwe autoriteiten, die
zaken met Rusland behandelden, gestopt in de portefeuilles van den raad, tot
wiens bevoegdheid van ouds de behandeling van Russische aangelegen
heden behoord had, en wel (natuurlijk) op het laatste jaar, dat in elk
deel of bundel behandeld werd, zoodat de verschillende deelen van een
zelfde serie op verschillende plaatsen geborgen werden. De verwarring
was natuurlijk grenzenloos; alleen ervarene kanselarij-beambten konden de
stukken terugvindenen ook voor hen nam het zoeken nog zeer veel tijd
weg. Von Sybel besloot bij zijn optreden als directeur van het archief
dadelijk de archieven der legatiën en andere nieuwe organen der monarchie
te herstellen, een uiterst omvangrijk werk, dat echter in betrekkelijk
korten tijd werd voltooid, omdat de stukken allen gelukkig hunne oude
omslagen behouden hadden, waarop de oude opschriften en nummers nog
aanwezig waren. De omwentelingsperiode leidde tot eene revolutie ook
in de administratie: kanselarij en archief werden gescheiden (1807). De
administratie der bureaux, voortaan niet meer genoodzaakt om rekening
te houden met de verouderde inrichting van het archief, haalde dadelijk
een streep onder het verleden en zette eene nieuwe organisatie van haar
archief op het getouw, overeenkomende met de nieuwe behoeften, eene
inrichting, waarop nog steeds wordt voortgebouwd. De stukken worden
voortdurend door het archief overgenomen: in hoofzaak is dit reeds ge
schied tot 1885; tot 1840 zijn de stukken ook publiek. Ze worden in het
archief steeds geplaatst in volkomen dezelfde ordeals daarin
93
aangebracht werd in de ministerieele bureaux; het invoegen van nieuwe
stukken bij de oude levert zoodoende hoegenaamd geen bezwaar. Ook aan aan
vragen om stukken door de ministeriën kan men daardoor aanstonds voldoen
want de stukken behouden hunne oude nummersen de inventaris van
het nieuwe archief is slechts een duplicaat van die van de ministeriën.
Met nadruk wees Bailleu er op, dat deze inrichting niet alleen gemakkelijk
is voor de beambten van ministeriën en archief, maar dat vooral de
historici de invoering van het Provenienz-prinzip met warme instemming
hadden begroet: immers, zoo zeide hij, door deze inrichting kan de
historicus den bouw van het archief aanstonds begrijpen en zich daarin
thuis gevoelen, evenals de geoloog aanstonds de formatie begrijpt van de
lagen van het terreindat hij onderzoekt. De voordracht vond ook in
deze vergadering geene principieele bestrijding; alleen merkte geheimraad
Grotefend op, dat zijn archief, van ouds verkeerd ingericht, geheel
ongebonden en dus volgens onze denkbeelden hopeloos verward was; zijne
beambten hadden geen tijd voor eene geheele reorganisatie. Eene oppor-
tuniteitsquaestie dusgeene principieele bestrijding.
De belangstelling scheen algemeen voor de aangekondigde voordracht
van archiefraad Sello uit Oldenburg over het Zapon, en zoo werd de
voordracht van Grotefend over de Kassationsfrage (het vernietigen van
archiefstukken), die mij eigenlijk meer geïnteresseerd zou hebben, tot mijn
leedwezen niet gehouden. Ik was niet voldoende op de hoogte van de
Zaponquaestie om voldoende te kunnen oordeelende voordracht van ons
medelid Schoengen te Groningen moest tot mijn leedwezen te haastig
gehouden worden, om mij voldoende te orienteeren. Maar ik heb toch
den indruk, dat Sello den hoorders van die voordracht niet veel nieuws
heeft medegedeeld. Hij verhaalde, dat de regeeringen, die men getracht
had voor het Zapon te interesseereu, (zooals te verwachten was) niets
noemenswaardigs gedaan haddenom de onderzoekingen en proefnemingen
te bevorderen. Hij waarschuwde, dat het in den handel verkrijgbare
Zapon dikwijls slecht was en dat het daarom noodig was het zelf te
makeneen nauwkeurig recept scheen daarom wenschelijk. Het maken
van omslachtige en kostbare inrichtingen voor het gebruik van Zapon
oordeelde hij onnoodig. En hij eindigde met te verklarendat het Zapon
geen universeel middel tegen allerlei kwalen waswel echter een zeer nuttig
hulpmiddel. In de discussie waarschuwde prof. Wiegand er tegen,
dat het met Zapon verwante collodium mettertijd ondoorzichtig wordt,
naarmate de daarin opgenomen kamfer verdamptdaarom achtte hij het
gewenscht, het Zapon voorloopig alleen te gebruiken bij halfvergaan papier,
dat anders met volkomene zekerheid te gronde zou gaan. Daartegen
merkte echter Grotefend opdat de werking van Zapondat het papier
doordringt, geheel anders is dan die van collodium, dat alleen een vliesje