82
bewaard worden.') En waar indertijd die registers niet aan den maire
zjjn afgegeven, bestaat er thans geene mogelijkheid meer die afgifte te
bevelen. Want de overgifte dier doop-, trouw- en doodboeken berust niet
op een Keizerlijk decreet, dat hier nog kracht van wet heeft, maar op
eene aanschrijving der lespectieve prefecten, die uit den aard der zaak
geene bindende kracht heeft. De Fransche wet van 20 September 1792
en het besluit van het Directoire ter uitvoering en verklaring dier wet
zjjn hier te lande2) niet ingevoerd en de aanschrijvingen van de prefecten3)
beroepen zich op zulk eene executoirverklaring dan ook niet. Ook konden
in 1811 niet naar de marieën worden overgebracht die aanteekeningen
omtrent doopen en trouwendie in de aktenboeken zeiven zijn geregi
streerd, en de overdracht van de aangiften om te trouwen en van de
stukken bij de huwelijken overgelegd, al te gaar losse stukken, die als
bijlagen tot de trouwboeken beschouwd moeten worden, werd in 1811
niet gevorderden heeft dus in den regel ook niet plaats gehad.
De in 1811 naar de marieën overgebrachte registers berusten nog
altijd in de gemeentearchieven. Zij maken echter geen deel uit van het
archief van het gemeentebestuur, maar van het archief van den ambtenaar
van den burgerlijken stand. Volgens de in 1811 bestaande wetgeving
was de maire van rechtswege ambtenaar van den burgerlijken stand.
Het spreekt dus van zelf, dat de kerkregisters naar de mairieën werden
overgebracht, maar nadat de betrekking van ambtenaar van den burger
lijken stand zelfstandig is gewordenzijn deze registers stilzwijgend in
zijn archief overgegaanomdat hij de ambtenaar isdie ze gebruikt.
Wel is waar zegt art. 22 van het Burgerlijk wetboek, dat de registers
van den burgerlijken stand, die in duplo worden opgemaakt, jaarlijks
moeten worden overgebracht deels naar de archieven der gemeente, deels
naar de griffie van de rechtbank, en mr. Van Meurs 4) heeft op dien
Zie Middelburg nrs. 17—22, 24—27, 42; Grijpskerke nrs. 4—6; Oost-
Souburg nr. 2; Ritthem nr. 3; Biggekerke nrs. 2 en 3; Middelburg (Engelsche
kerk) nr. 8Zieriksee nr. 7 Renesse nr. 4 Elkersee nrs. 3 en 4 Ouwerkerk
nr. 3; Kruiningen nr. 2; Waarde nr. 3; lerseke nr. 2; Wemeldinge nr. 2; 's-Heer
Arendskerke nr. 2 en 3 Scherpenisse nr. 2 Stavenisse nr. 3 Middelburg (Waalsche
kerk) nr. 6 en 8. Al zijn enkele dier registers duplicaten, er blijven er nog genoeg over.
2) Het bovenstaande geldt alleen voor die deelen van ons vaderland, die in
18IC en 1811 bij het Fransche keizerrijk zijn ingelijfd. Voor de Belgische depar
tementen, waaronder ook Zeewsch-Vlaanderen en gedeelten van Limburg behoorden,
zie men het decreet van 29 Prairial an IV. Opmerkelijk is, dat in het besluit van
het Directoire ter uitvoering der wet van 20 September 1792 alleen gesproken
wordt van de „régistres des actes de naissance, mariage ou décès". Letterlijk
opgevat, heeft dit voorschrift dus geene betrekking op de doop- en begraaf boeken.
3) De aanschrijving van den prefect van de Monden van de Schelde is afge
drukt bij Van den Helm. Handboek voor den ambtenaar van den burgerlijken
stand, 2e supplement blz. 90. Zie ook Verslagen omtrent 's rijks oude archieven
XVII blz. 91, Archievenblad 1894/5 blz. 104.
Archievenblad 1897/8 blz. 18.
83
grond de bewering, als zouden de oude kerkregisters tot het eigenlijk
gezegde gemeentearchief behoorengesteundmaar eensdeels spreekt art.
22 alleen van de registers van den burgerlijken stand, en niet van de
oude kerkregistersanderdeels wordt met de „archieven der gemeente"
blijkbaar het gemeentelijk archiefdepót bedoeldwaarin het geheele archief
van den ambtenaar van den burgerlijken stand, die uit en door den
gemeenteraad wordt aangesteld, en ten gemeentehuize zetelt, bewaard wordt.
Do toestand is dus thans deze: het grootste deel der oude kerkelijke
doop-, trouw- en begraaf boeken berust ten gemeentehuize, een kleiner
deel onder de kerkelijke besturen, waar zich ook de oudste aanteekeningen
omtrent het doopen en trouwen en eenige bijlagen tot de trouwboeken
bevinden. Dat die toestand even vicieus is, als die welke voortspruit
uit de splitsing tusschen het administratief en het rechterlijk gedeelte der
schepenarchieven, is duidelijk. En niet minder duidelijk is, dat er slechts
één middel is om in deze verbetering aan te brengen: hereeniging van
de verschillende deelen der kerkelijke archieven. De oude doop-, trouw
en begraafboeken hebben van ouds deel uitgemaakt van de kerkelijke
archieven; de in 1811 gemaakte scheiding is foutief geweest en onvol
komen ten gevolge van het nauw verband tusschen de beide deelen
derhalve moet op de scheiding worden teruggekomen. Eene andere con
clusie schijnt mij niet mogelijk. En daar van eene overbrenging der
kerkelijke archieven naar de gemeentehuizen geen sprake kan zijn, blijft
er niets anders over, dan dat de oude kerkregisters, die zich thans ten
gemeentehuize bevinden, aan de kerkelijke autoriteiten worden teruggegeven.
Natuurlijk zullen hiertegen tal van bedenkingen rijzen. Al dadelijk
zal men dit zeggenDe functiëndie de ambtenaar van den burgerlijken
stand thans uitoefentwerden voorheen vervuld door de predikanten en
de pastoors. Hunne werkzaamheden in deze zijn overgegaan op de
ambtenaren van den burgerlijken standderhalve moeten ook hunne
archieven, voor zooverre zij die werkzaamheden betreffen, overgaan op
die ambtenaren van den burgerlijken standhet archief is een sequeel van
die functie. Hiertegen zij opgemerkt, dat men dat beginsel toch ook
niet wil toepassen bij de hereeniging van administratief en rechterlijk
archief, want de administratieve functiën van het oude dorpsbestuur zijn
overgegaan op de gemeentelijke, en de rechterlijke functiën van hetzelfde
college zijn overgegaan op de rechterlijke autoriteiten. Dat beginsel zou
dus in dat geval juist tot splitsing leiden, gelijk het trouwens de oorzaak
van de splitsing geweest is. Maar thans wil men terecht hierop terug
komenomdat wat geldt van een archief in zijn geheel, daarom nog niet
mag worden toegepast op een brokstuk er van. Splitsing van archieven,
die niet behoorlijk kan worden toegepast, mag niet plaats hebben, en is