124
en aan de Provinciale Kerkbesturen en Classicale Vergaderingen toe te
zenden om er hunne consideratiën op in te winnen in den navolgenden vorm
l)
Memorie van toelichting.
Doel van dit voorloopig aangenomen Reglement is:
1 te zorgen voor de bewaring van de kerkelijke archievendat
is, van die boeken en schrifturen, waarin een groot gedeelte van de
geschiedenis der Nederlaudsche Hervormde Kerk en van hare gemeente is
vervat, en die alzoo van zeer hooge waarde zijn voor de nasporing en de
kennis van die geschiedenis, alsmede voor de handhaving harer rechten.
Meer dan tot dusver geschied is, dient voor die bewaring gezorgd
te worden, ook door reglementaire voorschriften, omdat een belangrijk
gedeelte van die boeken en schrifturen wegens gebrekkige bewaring reeds
is vergaan of verloren geraaktten einde alzoo het gevaar te voorkomen
en te keerendat daarvan nog meer verloren zou gaan.
2°. het gebruik van die boeken en schrifturen zóó te regelen, dat
zulks zonder vrees voor verlies zal kunnen geschieden.
De kosten, aan de uitvoering van de voorloopig aangenomen bepalingen
verbonden, zullen gedurende de eerste jaren niet onaanzienlijk zijn. Maar,
wanneer eenmaal de noodige bewaarplaatsen zullen zijn in orde gebracht
waarvoor men zich voorstelt ruimte te zullen vinden in de groote kerkelijke
gebouwen van aanzienlijke gemeenten, en de boekeu en schriften zullen
zijn geïnventariseerd, dan zullen deze kosten waarschijulijk gering blijken,
getoetst aan het gewichtige doel, waartoe zij zullen worden aangewend!
De Kerk zal die kosten moeten dragen; maar de Synode vertrouwt, dat
voor zoo gewichtige belangen ook op de offervaardigheid van met tijdelijke
goederen ruim gezegende leden der Kerk mag worden gerekend.
Uw Commissie
J. Offerhaus Lzn.
A. A. van Meurs.
Met dank aan den rapporteur wordt overeenkomstig de conclusie van
het rapport besloten.
Boekbespreking.
Mr. A. S. de Blécoürt. De ambachten in Rijnland, Delfland en
Schieland. Haarlem 1902.
Deze brochure bevat een lezenswaardig overzicht van het ontstaan
en de ontwikkeling van het dorpsbestuur in de drie baljuw- en water-
lleze recapitulatie wordt hier vveggelaten,
125
schappendie het grootste deel der tegenwoordige provincie Zuidholland
ten noorden van de Nieuwe Maas uitmaken. In dat overzicht doet de
schrijver uitkomen, dat niet alleen hetzelfde college van schout en schepenen
met de dorpsadministratie en de rechtspraak belast was, maar dat de
schout (en de secretaris) als zoodanig tevens met de ambachtsbewaarders
en met de kroosheemraden het bewind hadden overwegen, watergangen,
sluizen en bruggen en er den schouw over dreven. Elk dorp of am
bacht vormde één geheel, en schout, schepenen, ambachtsbewaarders enz.
oefenden „deels rechtspraak, deels burgerlijke en waterschapsadministratie
uit, doch niet voor drie afzonderlijke lichamen, een rechtbank, een
gemeente, een polder of waterschap, doch als ambtenaren van een en
hetzelfde ambacht". Eerst na 1798 kwam er scheiding tusschen de
verschillende administratiënin 1800 ongeveer kwam een afzonderlijk
ambachtsbestuur tot stand, terwijl de splitsing tusschen rechtspraak en
administratie definitief in 1811 werd ingevoerd. De ambachten bleven
dus onder hun eigen bestuur gehandhaafd, totdat in 1857 en volgende
jaren aan hun bestaan een einde werd gemaakt. De functiën der
ambachtsbesturen gingen toen gedeeltelijk op de hoogheemraden van
Rijnland enz gedeeltelijk op het gemeentebestuur, gedeeltelijk ook op
particuliere personen over.
Aan dit overzicht van de lotgevallen der ambachten knoopt de schrijver
nu eene beschouwing vast omtrent het verband tusschen de archieven der
ambachtsbesturen eener- en die der dorpsbesturen en de zoogenaamde
rechterlijke archieven anderzijds. Dezelfde gronden, die volgens den heer
Van Meurs en de Yereeniging van archivarissen, die diens gevoelen
overnam, pleiten voor de hereeniging der rechterlijke en der oude gemeentelijke
archieven, kunnen z. i. ook aangevoerd worden voor eene vereeniging der
ambachtsarchieven, die thans gedeeltelijk onder het bestuur der hoogheem
raadschappen, gedeeltelijk onder waterschaps- en gemeentebesturen
berusten, met de oude dorpsarchieven, waarmede zij tot c. 1800 één geheel
hebben uitgemaakt.
Geheel juist schijnt ons deze conclusie of liever de redeneering,
waarlangs zij verkregen is, niet. De schrijver beroept zich op 1 der
Handleiding, die zegt: „Een archief is het geheel der geschrevene,
geteekende en gedrukte bescheidenex officio ontvangen bij of opgemaakt
door eenig bestuur of een zijner ambtenarenvoor zoover deze bescheiden
bestemd waren om onder dat bestuur of dien ambtenaar te blijven berusten",
en leidt daaruit af, dat men de archivalia in quaestie niet beschouwen
moet „als archieven van schout en schepenen, van schout en ambachts-
i) Voor de nieuw bedijkte landen bestonden afzonderlijke waterschaps- of
polderbesturen, op wie bij de opheffing der ambachten somtijds enkele functiën zijn
overgegaan.