118
genomen, dan zal men in elke Classicale Vergadering vragenwaar moet
het geld vandaan komen? Vóór October 1904 kan echter de zaak, in
het beste gevalniet ten uitvoer komen. Daarom zou hij wenschendat
de Synode een besluit nam van dezen inhoud:
De Synode besluit:
den Classicalen Besturen aan te scbrjjven om bij de Persoonljjke
Kerkvisitatie in het voorjaar van 1903 de Kerkvisitatoren uit te noodigen,
zich aangaande den staat en de bewaarplaatsen der naar Art. 19 Synodaal
Reglement voor de Kerkeraden aan de zorg van de Kerkeraden toever
trouwde archieven naar behooren op de hoogte te stellen en van hunne
bevindingen bericht te geven aan de Algemeene Synode.
van Dis.
P. Romijn.
A. Loeff.
De heer Gunning vreest, dat men te grootscheeps zal beginnen.
Hij acht de zaak nog te nieuwde Kerkeraden zullen de benoeming van
een archivaris niet goed verstaan en vraagt daaromis er niet een
middenweg? Kan men niet iemand vinden, die zijn tijd en krachten
daaran wil wijden tegen vergoeding van reis- en verblijfkosten en een
kleine toelage? Dan zou men kans hebben van slagen.
De heer Dr. Cannegieter stelt op den voorgrond, dat hij het zeer
betreuren zou als de zaak ter zijde werd gesteld. WAt hij over het
concept-Reglement heeft gezegd is niet bedoeld als critiek, maar hij heeft
op het samengestelde en dure willen wijzen en daarmede te kennen ge
geven, dat de goede en moeielijke zaak het best gediend is door goed
beraadzoodat wij de zaak aan de Kerk kunnen overleveren in dien
toestanddat wij zeggen kunnenzij is zoo goed mogelijk ingericht.
Hij is wel volkomen overtuigddat de Commissie ad hoe de zaak
goed onderzocht en bekeken heeft, maar meent toch, dat er belangrijke
momenten in blijven, waartegen bezwaren moeten worden ingebracht. Het
is zeker de taak der Synode om handelend op te tredenmaar het moet
een doelmatig handelen zijn. Meent de vergadering dat het zoover is
gekomen, dan is zij in haar recht haar verder te behandelen. Maar hij
voorziet in de Kerk tal van bedenkingen. Daarom acht hij een nader
beraden onderzoek door de Commissie, die zoo op de hoogte der zaak
is, in het belang der Kerk. Yoor wetgevenden arbeid is een groote
vergadering niet altijd de beste plaats. Hij meentdat aan de Synodale
Commissie overweging der kosten kan worden opgedragen en aan de
Commissie ad hoe een nader overwegen van het ingediende concept na de
beraadslaging gehoord te hebben.
De heer Dr. Offerhaüs merkt nog opdat hij het jammer vinden
119
zou als de zaak van de baan kwam; hij zou het echter praematuur vinden
als zij nu behandeld werd en daarom had hij zijn motie ingediend.
De heer Dr. Hulsebos merkt opdat het hem als lid der Commissie
gebleken is, dat samenwerking zonder samenspreking en alleen door
correspondentie, zoo groote bezwaren met zich medebrengt, dat hijwerd
hij uitgenoodigd opnieuw als Commissielid de zaak te onderzoekenzou
moeten weigeren.
De Secretaris wil opmerkennu hij de toelichtingen van de heeren
Dr. Bronsveld en Dr. Hulsebos gehoord heeft en daaruit bemerkt, dat
men vooreerst tevreden is met hetgeen in verschillende kerkgebouwen,
met betrekkelijk weinig kosten, kan tot stand gebracht worden om be
waarplaatsen voor de Archieven in te richten en dat men voorloopig zou
kunnen en willen beginnen met vrijwilligers, die uit liefde de zaak be
hartigen en slechts kleine vergoeding voor hunne werkzaamheden zouden
eischen, dat hij nu een anderen blik op de kwestie ontvangen heeft en
daarom op zijn advies van zooeven terugkomt.
De President meent ook, dat wij niet moeten doen alsof de Synode
verleden jaar niets besloten had. Hij ziet in het Reglement een voort
bouwen op hetgeen verleden jaar is besloten. De Synodale Commissie
kan evenmin als de Synode zeggenwaar het geld vandaan moet komen.
Hij betreurt het, dat de zaak van de zijde der rijksarchivarissen zoo is
aangevat, dat samenwerking onmogelijk werd. De Synode kan niets hebben
tegen zooveel mogelijk licht verspreiden over de archieven, maar de
Hervormde Kerk heeft toch ook het recht te zeggenhoe zij hare eigene
zaken wil besturen en heeft daar niet in te duldendat anderen dat
zouden willen voorschrijven. Hij wil het ontwerp daarom wel de Kerk
ingebracht hebben.
De heer Dr. Cannegieter merkt nog op, dat hij volstrekt niet bedoeld
heeft de lijnen strak te trekken. Hij meent, dat de Commissie ad hoe
het recht heeft, dat de zaak un verder behandeld worde conform hetgeen
zij het meest geschikt acht in deze, en wil niet gaarne aan haar den steun
zien ontvallen van den heer Dr. Hulsebos. Hij spreekt echter zijn ver
trouwen uit, dat de Commissie bij het in behandeling komen der zaak,
al is het onuitgesprokenden plicht aanvaardt zich verder aan deze zaak
te blijven wijden, om een zeer goed overwogen praeadvies het volgend
jaar te kunnen indienenwanneer de Synode de consideratiën der Kerk
zal hebben ontvangen. In dat vertrouwen wenscht hij zijn verzet niet
langer vol te houden.
De President wenscht nu in stemming te brengen de motie van den
heer Dr. Offerhaüs die met algemeene stemmennaar het advies van
twee ledenwordt verworpen.