116
wordt ruimte gelaten voor de Kerkeraden om het zelf te bewaren. Hij
zou in alles éénheid wenschen.
De Secretaris vereenigt zich met hetgeen door beide praeadviseurs
gezegd is. Hij acht de zaak van groote beteekenis, maar zou juist
daarom niet willen overhaasten. Er ligt in de wijze, waarop nog onlangs
over de houding der Synode in deze zaak van zekere zijde gesproken is
misschien iets dat sommigen zou kunnen prikkelenmaar het is bekend
dat er ook groote gebreken geweest zijn en nog zijn in de bewaring en
verzorging der burgerlijke archievenzoodat de Synode zich verwijten
van dien kant niet te zeer heeft aan te trekken.
De heer Dr. Bronsveld acht onze archieven op zich zelf belangrijk
genoeg om er voor te zorgen en schroomt niet onze geschiedenis aan
iedereen te laten zieDen in de archieven ligt toch een deel geschiedenis
dat nog nooit aan het licht gekomen is. Wij hebben als Kerk echter
naar onze archieven nog nooit omgezien en daarom zou bij zoo gaarne
tot een resultaat komen. Hij vindt het jammer, dat onze kostbare archieven
door gebrek aan geld niet genoegzaam aan het licht zouden kunnen
treden. Er staat in het Reglement niet uit welke Kas het geld komen
moet, maar hij wil op den voorgrond gesteld zien, dat het gebeuren
moet. Wij behoeven de zaken niet zoo weelderig in te richten als het
Rijk dat doet. Hij stelt dit ontwerp niet als volmaakt voormaar ver
eenigt zich toch niet met alle daartegen gemaakte bedenkingen. Het
oppertoezicht acht hij in de instructie vrij duidelijk omschreven. Het
facultatieve staat hiermede in verbanddat wij in de laatste twee jaren
reeds veel materiaal ontvangen hebben. Hij wenscht, dat in de groote
kerken der hoofdsteden, waar voldoende ruimten zijn, geschikte berg
plaatsen voor de archieven worden ingericht. Aan zeker Rijksarchief is
een gewezen onderwijzer werkzaam. Zoo zouden wij ook wel geschikte
menschen kunnen vinden, die wat tijd en een hart voor de zaak hebben.
Hij wil tweeërlei mogelijkheid van bewaring stellenomdat het niet
onmogelijk zou wezen, dat Kerkeraden, die nooit in hun archief belang
stelden, er zeer tegen op zouden zien het in depot te geven. Hij zou
gaarne de Kerk gehoord hebben over deze concepten. Want waren de
consideratiën gunstig, dan kreeg men steun in bet geven van geld.
De heer Romijn begint den heer Dr. Bronsveld te weerspreken
als hij zegt, dat de voorstellers van het vrijwilligheidsbeginsel in de
Generale Kas denken, dat het nu goud regenen zal. Maar hij is het
met den President eens, dat aan de Synodale Commissie niet moet
worden opgedragen wat de Synode toch mogelijk in deze Yergadcring
nog zou kunnen afdoenmaar zou dan wenschendat de Commissie naar
de bedenkingen van den heer Dr. Cannegheter het Reglement nog
eens zou herzien.
117
De heer Schuurman meent, dat de Commissie terecht heeft willen
rekenen met het geld. Verleden jaar nam de Synode in beginsel aan
het aanstellen van een archivaris. Ook nu heeft de Commissie voor het
beginsel zeer zeker een hart. Maar zij vraagt toch overleg. Hij wil zich
niet overhaasten, en meent, dat de Kerk meer met liefde tegenover de
archieven bezield zal wordenals wij de zaak nog eens ernstig over
wegen. Vaste en jaarlijksche bijdragen uit de Generale Kas voor deze
zaak te nemen gaat z.i. niet aan.
De heer Dr. Hulsebos komt tegen het stellen der motie op. Het
werk is aan de Synode opgedragen. Zij moet de zaken dan ook behan
delen en niet aan de Synodale Commissie overdragen, die verleden jaar
een mandaat ontvangen heeft om een Reglement te ontwerpen. Nu komt
zij met een concept; is het dan billijk dat nu weer van de baan te
schuiven Hij heeft zich voorgestelddat er bezwaren tegen het Regle
ment zouden opkomen en voelt er zelf ook wel veel van maar hij had
aanwijzigingen verwacht, die tot verandering hadden kunnen leiden. Hij
heeft veel over de zaak nagedacht; maar gaat nu het ontwerp de Kerk
in dan verwacht hij meer licht. Van die depots heeft hij zich geen al
te grootsche voorstellingen gemaakt; geschikte lokalen in de kerken acht
hij reeds voldoende. De traktementen behoeven ook zoo groot niet te
zijn; men kan er menschen voor vinden die liefde voor archieven bezitten,
wat vrijen tijd hebben en gaarne dit werk doen willen. Laat men voor
eerst zorgen, dat wat er nu aan archieven is, niet verloren ga; later
kan men verdere schreden doen.
De heer van Lelyveld ondersteunt het door den heer Dr. Hulsebos
gezegde. Aan een wetenschappelijk man, die liefde voor de archieven
heeftmoet men ook wat vrijheid latenhij acht de critiek van den
heer Dr. Cannegieter daarom wat streng. Er raken soms uit onwetend
heid belangrijke stukken weg; er zijn Kerkeraden, die de oude dingen
zoo belangrijk niet vinden. Hij wil wel een betere regeling van de
kosten, maar acht toch noodig, dat wij met deze zaak haast maken.
De heer Breunese komt tot de conclusie, dat het geldelijk bezwaar
een hinderpaal is. Maar hoezeer hij dat bezwaar voelt, wil hij toch
vooral op de zaak zelve de aandacht vestigen. Wanneer men ziet wat
burgerlijke Besturen doen, meent hij dat de Synode niet achter mag
blijven. De zaak moet nu in de Kerk besproken worden; daardoor
kunnen de bezwaren van geldelijken aard meer worden opgelost. Hoe
meer de zaak besproken wordthoe meer sommige personen ook geneigd
zullen zijn ondersteuning te verleenen.
De heer van Dis meent, dat de Synode de zaak niet van hare
schouders werpen moet. Hij heeft echter geaarzeld door het groote
bezwaar van het geld; want worden de voorstellen der minderheid aan-