mm
78
«Ik wenschte iets te weten aangaande een familielid hier geboren
en gestorven in de achttiende eeuw. Het telephoonboekje opslaande, vond
ik een verwijzing naar een oud-archiefgebouw en naar een nieuw-archief-
gebouw. Meermalen in archieven snuffelendweet ik dat met nieuw-archief
bedoeld wordt het depót van 1800 af (sic)en wendde ik mij dus tot
het oud-archief, doch kreeg daar ten antwoord dat ik mij adresseeren
moest aan het nieuw-archief, want dat daar het geheele archief zich
bevindt. Op mijn tweede vraagwat er dan was in het zoogenaamd
oud-archiefgebouwkreeg ik ten antwoord de gemeente-bibliotheek. Nog
al curieusniet waar
Zeker isdat het telephoonboekje beter had gedaan met te spreken
van het voormalig archiefgebouw.
1903/1903. No. 3.
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
De oude doop-, trouw- en begraafboeken.
In de laatste aflevering van den tienden jaargang van dit tijdschrift
(blz. 197) kan de lezer de verhandeling vinden, waarin de heer Van
Meurs aantoont, dat de oude gemeente- en de zoogenaamde rechterlijke
archieven van ouds één geheel hebben uitgemaakt, dat niet zonder schade
in 1811 is gesplitst. Daarom stelde hij op de in 1901 gehouden jaar
vergadering onzer Vereeniging, nadat hij zijne verhandeling voorgedragen
en de vergadering zich met de door hem uitgesproken denkbeelden ver-
eenigd had, voor, dat de Vereeniging zich tot de Regeering wenden zou
met het verzoek het daarheen te willen leidendat de oude gemeente
archieven met de rechterlijke archieven werden hereenigd in de rijksdepóts,
waarin de stukken der laatstgenoemde categorie zich reeds bevinden.
Gebrek aan tijd verhinderde toen dit voorstel aan de orde te stellen
het werd aangehouden tot de volgende vergadering. In dien tu9schentijd
vulde de heer Van Meurs zijn voorstel in dier voege aan, dat hij
subsidiair in overweging gaf in elk geval aan de Regeering te vragen
„de bij de gemeenten berustende archieven van kerkelijken oorsprong
(registers van dooptrouw enz.) en de schepentrouwboeken naar de rijks
archieven te doen overbrengen" (zie Archievenblad X blz. 230). Dit
voorstel werd aangedrongen door de volgende overweging. Deze „stukken
zijn te belangrijk om ze ook maar een dag langer dan noodig is bloot
gesteld te laten aan de gevaren van brandverwaarloozing en vervalsching.
Van het laatste vernam ik gevallen zoowel uit Limburg als uit Gelderland,
welke ik echter ter wille van de betrokken geslachten niet nader vermeld.
De gemeenten zijn geen eigenaressen van deze stukken, en zullen dus
tegen afgifte geen gegronde bezwaren kunnen maken". Zooals men ziet,
Goedgekeurd, bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891.
Bijdragen voor dit tijdschrift te zenden aan Mr. R. FRUIN te Middelburg.