96 kaarten voor deze jaren noodig is); daarnaast kunnen natuurlijk de lokale vereenigingen zoovele Grundkarten voor andere jaren invullenals hun voor hunne speciale doeleindeu nuttig schijnt. Maar ik voel toch ook voor de opmerking der specialistendie beweerdendat het bezwaarlijk aanging, aan de lokale vereenigingen jaren voor te schrijven, die zij te bearbeiden zouden hebbenomdat het hier en daar aanwezige materiaal voor de vaststelling dezer jaren een leiddraad moest geven. Zoo verhaalde de Luxemburgsche afgevaardigde, dat hij zonder moeite op grond der registers van het haardstedengeld van 1541 eene kaart van Luxemburg van dat jaar zou kunnen ontwerpen, maar dat hij daarentegen voor het jaar 1525 daartoe voorloopig geen kans zag. Intusschen, misschien zou het met eenigen goeden wil niet al te moeielijk zijn, dit bezwaar te ondervangen door de kaart van 1541 ten grondslag te leggen en die te herleiden tot eene van 1525. Maar een ernstiger bezwaar schijnt mij, dat de zaken voor de samenstelling van zulk eene algemeene kaart door onderlinge samenwerking nog niet ver genoeg gevorderd schijnen. Het is begrijpelijk, dat de bejaarde prof. Thudichum voor zjjn dood een praktisch resultaat wen schtte zien van zijn jarenlang strevenmaar de tijd zal leerenof het thans genomene besluit reeds spoedig zal leiden tot dit begeerde resultaat. Zeer voldaan over het vele belangrijke, dat ik gehoord had en dat mij in vele opzichten nuttig schijnt ook voor ons, ben ik thuis ge komen. Maar ook om eene andere reden verheugt het mij te Dusseldorp geweest te zijnom de kennismaking met personen en toestanden, die men door schriftelijk verkeer slechts onvolkomen kan begrijpen. Dit is aangenaam, maar het is ook nuttig. Zeer heeft mij getroffen het buiten gewoon groote aantal persoonlijke en halfpersoonlijke grieven en veeten, die heerschen en onomwonden erkend worden zelfs in dit verband van bevriende vereenigingen een feitdat het begrijpelijk maakt, hoe nu en dan deze lang gekoesterde grieven plotseling uitbarsten in de allerheftigste litteraire krakeelen, die wij kennen. Men heeft wel eens geklaagd, dat ten onzent, waar iedereen alle vakgenooten persoonlijk kent, het onbe wimpeld uitspreken van een oordeel over elkanders werk nagenoeg onmo gelijk is. Zeker, dit is een bezwaar, een ernstig bezwaar, dat ik diep gevoel. Maar daartegenover staat toch ook het niet onbelangrijke voor deel, dat het persoonlijk verkeer en de noodzakelijkheid om elkaar te verdragen bij ons dikwijls samenwerking mogelijk schijnt te maken, waar die aan onze heftiger en prikkelbaarder Duitsche naburen mislukt. Eene lesdie stemt tot dankbaarheid Over mijne persoonlijke ervaringen en kennismakingen zwijg ik verder natuurlijk. Onder onze Duitsche collega's zijn deftige heeren met lange zwarte jassen en flinke mannen met zware baarden en slappe hoeden, 97 sippe bleekneuzen en genoegelijke individuen, ernstige mannen en onbe duidende leuteraars, luidruchtige praters en kalme toekijkers. Ook eenige menschendie voornaam geretireerd doenen enkele droge pedanten maar de laatste categorieën zijn opvallend zeldzaam. Dit alles laat zich zoo ongeveer begrijpen. Yerrassende ervaringen doet men soms op door de persoonlijke kennismaking: opgewondene enthousiaste auteurs ont hullen zich als bleeke mannetjes met groote brillen beleefde correspondenten als onpleizierige stugge deftighedenmaar gelukkig blijken omslachtige veelweters en droge geleerde schrijvers en revanche ook dikwijls geestige pra ters en gemoedelijke schepsels. Ik denk er natuurlijk niet aan, namen te zetten bij al deze categorieën. Maar ik wil u toch één onzer collega's voorstellen, omdat gij hem allen kent: Grotefend. Gij allen, die zijn dik handboek der chronologie hebt gebruikt en bestudeerdstelt u den respectabelen geleerde allicht voor als lang en mager, afgemeten en wijsneuzighouterig en met zich zelf ingenomenzijne slapelooze nachten kortend door de overweging der vraag, of de Maria Boodschapsstjjl te Keulen in gebruik was anno incarnationis 1243, en dergelijke quaestiën meer, die op een betamelijken afstand liggen van de praktijk en ook van de gezelligheid des levens. Welnu, dat denkt gij maar! er is niets hoe genaamd van aan! Stevig gebouwd en sterk, niettegenstaande zijne zestig jaren, rustig en flink, met twee oogen die u aanzien vriendelijk en gemoedelijk, niet zelden met eene plotselinge flikkering van spot. Door tastend en onvervaardman van de daad veel meer dan kamergeleerde zeer ingenomen (ofschoon Hannoveraan) met de patriarchale gemoedelijk heid der toestanden in zijn nieuw vaderland, Fritz Rettter's Mecklenburg, dat hij kenschetst als „een middeleeuwschen feudaalstaatverzacht door eenige moderne instellingen". („Het is als een stuk spek", zei hij, „veel vet, doorregen met strookjes vleesch; wij archivarissen houden natuurlijk het meest van het spekmaar het vleesch is er toch ook wel.") Eene voortdurende opluistering van lange vervelende vergaderingenOnge geneerd plaatst hij zich naast den spreker of zet een stoel vlak voor den katheder; en als hem eene mededeeling niet bevalt, geeft hij dat duidelijk en luid te kennen in eene korte rectificatie. Wee den spreker, die zich laat verleiden hem dan te woord te staanIn de korte woordenwisseling legt hij het waarschijnlijk af, en stellig krijgt hij alle lachers in de vergadering tegen zich. Want zijne tegenpartij is gewoonlijk klaar met een goed argument en altijd met eene of andere vermakelijke opmerking. Doorzettend als hij iets bereiken wil, gaat hij recht op zijn doel af zonder omwegen, en praat de vergadering om zonder de tegenpartij te sparen of een blad te leggen voor zijn mond. Maar boos wordt de overwonnene toch niet licht: hij is ontwapend, omdat bij onbedwingbare neiging gevoelt, om, tegenover het goedhartig-vroolijke gezicht van zijn

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1903 | | pagina 10