8
welwillend opgenomen. De lijst der depótswaarheen wij zonder machti
ging archiefstukken mogen verzenden, is aangevuld, en Harer Majesteits
gezant te Stockholm heeft een verzoek om overdracht der papieren van
De With tot de Zweedsche regeering gericht. Toen de afgifte onmogelijk
bleek, omdat de stukken deel uitmaken van het fideicommis der familie
Brahe, heeft Z. Exc. uw bestuur zelfs willen raadplegen over hetgeen
verder te doen stond; na ingewonnen inlichtingen is die vraag natuurlijk
beantwoord met betuiging van dank voor Z. Exc.'s geblekene belang
stelling in deze zaak.
Ook over de nog altijd onvoldoende bezoldiging der archief-ambtenaren
is iets mede te deelen. Naar verluidt, was de vorige regeering niet onge
neigd ten dezen iets te doen; van de voornemens der tegenwoordige
regeering is nog niets gebleken. Maar intusschen heeft Victor de Stuers
getoond, dat ook in zijne nieuwe betrekking zijne belangstelling in het
Nederlandsch archiefwezen onveranderd gebleven is: bij de begrootings-
debatten is hij (een ongehoord feit in de Kamer!) voor onze belangen in
de bres gesprongen.
Ook de vooruitzichten der lagere archief-ambtenaren worden iets
beter: reeds een paar maal is het voorgekomen, dat klerken bij het
archiefwezen bevorderd zijn tot adjunct-commiezen. Een heugelijk feit
zeker, in zooverre wij ons in de waarlijk niet onnoodige lotsverbetering
dezer ambtenaren hartelijk verheugen. Maar een feit, dat toch ook zijne
bedenkelijke zijde heeft. Er wordt allengs eene verschuiving ingevoerd
in de titulatuur der ambtenaren bij 's rijks archieven. De oude titel
„chartermeester" is verdwenen, en de vroegere chartermeesters zijn als
adjunct-commiezen en commiezen herleefd. Sommige klerken worden
nu adjunct-commiezen; en een nieuwe titel van twijfelachtige beteekenis,
„amanuensis"is ingesteld. De toestand wordt daardoor min of meer
onzeker; de grens tusschen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke
ambtenaren is uitgewischt, en het bestuur dezer vereeniging, die volgens
hare statuten alleen wetenschappelijke ambtenaren als leden toelaat, is
daardoor reeds eene enkele maal in moeielijkheden gekomen. Het zal
nu kunnen voorkomen, dat de wetenschappelijke ambtenaar met den
titel prijkt van adjunct-commies, terwijl de niet-wetenschappelijke met
den titel van commies in rang boven hem staat. Dit bezwaar geldt de
ambtelijke hiërarchie, eene formeele vraag, die mij betrekkelijk koel
laat. Maar wat mij niet koel laat, is iets anders. Het is langzamer
hand gewoonte geworden, dat aan elk njksdepöt naast den archivaris
geplaatst zijn eén wetenschappelijk en één niet-wetenschappelijk ambtenaar,
eene zéér wenschelijke regeling, omdat er dus altijd aan elk depót
een ambtenaar is, die den archivaris bij ziekte of afwezigheid vervangen
en in den regel bij overlijden opvolgen kan zonder storing van den
9
dienst. Daaraan moet dan ook m.i. stellig vastgehouden worden, en nu
in den laatsten tijd het getal ernstige sollicitanten voor vacatures in den
archiefdienst onrustbarend afneemt, bekruipt mij wel eens de vrees, dat
de regeering nu en danvan den nood eene deugd makendeeen tot
adjunct-commies bevorderden klerk als commies op de plaats van den
vroegeren chartermeester zal stellen. Daarom zou ik het onderscheid
tusschen de wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke ambtenaren ook
op den duur duidelijk willen doen uitkomen door ook bij de rijksdepóts
in de provinciën den titel adjunct-archivaris in te voeren of, indien
daartegen bezwaar bestaat, dien van chartermeester te herstellen; zoodat
de wetenschappelijke ambtenaar naast den titeldie zijn rang aanwijst
in de ambtelijke hiërarchie, in dezen tweeden titel het bewijs zou
vinden, dat hij belast werd met wetenschappelijke werkzaamheden. In
verband daarmede zou ik ook een programma van eischen voor de
benoembaarheid dezer ambtenaren willen vastgesteld zien. Een acade
mische titel is, wij weten het bij ervaring, daarvoor wel gewenscht
maar niet noodigdoor het invoeren van een examen of op andere
wijze ware in de behoefte wel te voorzien. Men versta mij wèlik heb
er natuurlijk niet het geringste bezwaar tegendat een klerk zich
opwerkt tot een wetenschappelijk ambtenaar, zooals in enkele gevallen
wel mogelijk is gebleken. Maar van dat opwerken moet duidelijk blijken
het gevaar moet gekeerd, dat men ons een getitelden klerk zendt,
wanneer wij een wetenschappelijken ambtenaar behoeven.
Een anderen regeeringsmaatregel heb ik te vermeldendie onbetwist
heugelijk is, zonder schaduwzijde. Ik bedoel de benoeming bij Koninklijk
Besluit van 26 Maart 1902 van eene commissie ter voorlichting van de
regeering bij het uitgeven van staatswege van historische documenten
in de eerste plaats uit het Algemeene rijksarchief. Eene commissie,
wier ambtelijke voorzitter de Algemeene rijksarchivaris is, terwijl onze
ambtgenoot Colenbrander met het secretariaat belast werd. Heugelijke
tijdingbron van hartverblijding inderdaadOok in dit opzicht staan
wij nu niet meer achter bij andere landen. Niet langer zullen de
gewichtigste, de voornaamste bronnen onzer geschiedenis in het stof der
archieven blijven rusten, omdat niemand de middelen bezit om de
uitgave daarvan te ondernemen. Ook deze smet, die op onze natie
kleefdeis weggenomenEn er is meerde uitgavenwaartoe de
commissie het initiatief zal nemenmoeten model-publicatiën zijnen
zullen allicht onmerkbaar er toe bijdragenom ook het peil der andere
historische publicatiën te verhoogen. En het kan niet anders, of de
gewichtige reeks uitgavendie wij tegemoet zienzal ook krachtig
medewerken, om onze archieven, waaruit ze ontstaan zullenmeer bekend
te maken en meer gewaardeerd.