4 G-oovaertsA.algemeen archivaris van Belgiëte Brussel. Keussen, Dr. H.adjunct-archivaris aan het stedelijk archief te Keulen. Stein, H.„archiviste-paléographe" aan de „Archives nationales" te Parijs. Gerlache, Baron A. de, ambtenaar aan het „Archivio di stato", te Rome. "Westrin, Dr. Th., archivaris te Stockholm. Grove, G. L., ambtenaar aan het rijksarchief te Kopenhagen. De elfde jaarvergadering, gehouden te Groningen op 5 Juli 1902. Hoewel de jaarvergadering ditmaal gehouden werd ver buiten het centrum van Nederlandwas zij niet minder druk bezocht dan anders een zestiental leden was opgekomen naar de hoofdstad van het Noorden en vereenigde zich op den aangewezen tijd in het rijksarchief, van waar men zich gezamenlijk onder leiding van mr. Feith begaf naar de fraai gerestaureerde vergaderzaal van Gedeputeerde Staten. Daar opende de Voorzitter de vergadering met eene boeiende redevoeringwaarin hij de lotgevallen van onze vereeniging en van het Nederlandsch archiefwezen in het algemeen gedurende het laatst verloopen jaar herdacht en daarbij meer in het bijzonder de aandacht vestigde op de quaestie der kerkelijke archievenwaarover in den laatsten tijd zooveel te doen is geweest. Wat de heer Muller daarover op schrift had gesteld, is evenwel niet in zijn geheel door hem voorgedragenbij gebrek aan tijd werd het door den spreker verkort. Op voorstel van mr. Gratama werd evenwel besloten de geheele rede, onverkort, in het Archievenblad op te nemen; zij is dan ook hierachter afgedrukt. Hierop hadden de gewone jaarlijksche werkzaamheden plaatshet bestuur deelde mede, dat als nieuwe leden waren opgetreden de heeren Van Dalen, Morre en Hofstede, respectievelijk archivarissen der gemeenten Dordrecht, Delft en Aardenburg, dat mr. Mulder als buiten gewoon lid, en de heeren De Blécourt en Veldman als gewone leden hadden bedankt, en dat de heer Grove te Kopenhagen zijne benoeming tot correspondeerend lid had aangenomen. De commissie, belast met het nazien der rekening, bestaande uit de heeren Berns en JoosTlNG concludeerde tot goedkeuring en décharge van den penningmeester. Het voordeelig saldo bleek tot 16 te zijn geslonken. Het is dus te voorzien, dat men, zoo de omvang van het tijdschrift niet wordt 5 verminderdwat niet wenschelijk werd geachthet volgend jaar voor een te kort zal staan. De commissie vestigde er de aandacht op dat vele rijks- en gemeentearchieven niet op het tijdschrift geabon neerd zijn, en wekte de leden op het hunne te doen om hieraan een einde te maken. Wel zullen vele archieven, die niet in de lijst der abonné's worden genoemd, het tijdschrift door hun boekverkooper ontvan gen maargelijk door de commissie werd opgemerkt, voor onze vereeni ging is het voordeeligerzoo de archieven het tijdschrift rechtstreeks van den uitgever ontvangen. Omtrent de werkzaamheden der verschillende commissiën kon worden medegedeeld, dat die alsnog van voorbereidenden aard zijnde commissiën werden diligent verklaard. De volgende vergadering zal worden gehouden te Delft; de heeren Morre en ITeeringa werden tet leden der commissie voor het nazien der rekening benoemd. De leden van het bestuur werden allen als zoodanig herkozen. Door den heer Gratama werd de quaestie der vicarieraden ter sprake gebracht; z. i. was de oprichting van provinciale vicarieraden overbodig en hij zou gaarne ziendat uit onzen kring een ontwerp tot regeling dezer materie aan de Regeering werd toegezonden. De Voorzitter noodigde den heer Gratama uit zijn ontwerp nader schriftelijk te formuleeren, het bestuur zal dat dan gaarne overwegen en met hem bespreken. De heer Unger herinnerde aan de intrekking der ontwerp-notariswet en vroeg, of er van onze Vereeniging geen aandrang bij de Regeering kon worden uitgeoefend om te verkrijgen de indiening eener partiëele herzieningwet, waarbij de overbrenging der oude notariëele protocollen naar de rijks- en enkele gemeentelijke depóts wordt geregeld. liet bestuur gaf de toezegging ook dit punt te zullen overwegen. Door den heer Van Meurs werd daarop kortelijk zijn voorstel toe gelicht luidende„Deze vereeniging wende zich tot de Regeering met het verzoek, 1°. om personeel en ruimte beschikbaar te stellen voor de bewaring van de archieven, die bij zulk eene regeling onder de hoede van het Rijk zouden komen; 2°. om de tegen woordige bezitters van oude archieven, waarvan de rechterljjke stukken in een r ij k s a r c h i e f b er u s t e n of behoorden te berusten, te verzoeken die archie ven ook daarheen te zenden." Verschillende sprekers voerden over dit voorstel het woord, waarbij bleek, dat men het in hoofdzaak met elkander eens was Men wilde de hereeniging der stukken van ad ministratieven en rechterlijken aard in één depót, maar men wilde er tevens tegen wakendat het Rijk alle gemeentearchieven in de rijksdepóts samenbracht en daardoor de gemeenten zonder noodzaak bevrijdde van CORRESPONDEERENDE LEDEN

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1902 | | pagina 7