20
konden passeeren eene commissie moest ze in voorstellen tot reglements-
wjjziging omzetten, de Synode kon dan oordeelen. Maar het oprichten
van archiefbewaarplaatsen scheen „onuitvoerbaar van wege de enorme
kosten", al was er geen bezwaar de klassikale besturen te verzoeken,
om (zoo mogelijk) althans „het initiatief te nemen" tot het oprichten van
bewaarplaatsenen om de kerkeraden uit te noodigendaarheen hunne
archieven over te brengen. Nog minder genade vond het plan tot het
aanstellen eener commissie voor de archieven: „met alle kracht (moest
dit) ontraden" worden; veeleer hoopte men, dat de kerkeraden zei ren
„geschikte personen" zouden aanstellen, om hunne archieven te inven
tariseeren.
Men zal niet kunnen bewerendat de dus gewijzigde voorstellen
bijzonder ingrijpend waren en dat de aanneming daarvan de Synode tot
iets belangrijks verbonden en de zaak, waarom het ging, veel verder
gebracht hebben zou. Maar zelfs deze slappe kost was blijkbaar nog te
kras. Over de aanstelling eener commissie voor de archieven werd niet
gediscussieerd, zelfs niet gestemd. Niet veel verder brachten het de
archiefbewaarplaatsenzelfs het toch zoo buitengewoon goedkoope plan
om volgens den wensch der commissie de classes tot het inrichten van
bergplaatsen op te wekken, werd met groote meerderheid verworpen. En
de onschadelijke voordracht, om de denkbeelden der rijksarchivarissen ter
uitwerking naar eene commissie te verwijzenkon evenmin genade vinden
zij haalde slechts vier stemmen. Zoo had dus de rapporteerende commissie
weinig eer van haar moeielijk werk; met een complimentje over den
„zeldzaam schoonen vorm" van haar rapport moest zij zich tevreden
stellen. Na eene lange discussie had de Synode zoodoende nog niet het
geringste resultaat verkregen.
Maar nog andere koorden heeft het hooge college op zijnen boog.
De Synode kan, naar herinnerd werd, „tot haar eer (wijzen) op tal
van aanschrijvingen, van haar uitgegaan aan de verschillende besturen".
Naar wij weten, was dit middel ook ditmaal reeds te baat genomen.
De circulaire, bij herhaling'aan de kerkbesturen gericht, werd nu natuurlijk
weder besproken. Bepaaldelijk ééne daarin gestelde vraag kwam her
haaldelijk in het debat ter sprake, namelijk die, of het archief wel
geborgen was in eene brandkast? Ook mijne bijzondere aandacht heeft
deze vraag getrokken; want zij geeft mij aanleiding tot het bescheidene
vermoeden, dat de leden der Synode van een archief eene niet zeer
duidelijke voorstelling hebben. Mij althans komt de vraag niet bijzonder
praktisch voor. Eene brandkast is zeer duur en uit den aard der zaak
ook zeer klein. Een goed bewaard oud archief daarentegen is uit zijnen
aard omvangrijk. Mij wil het dus schijnen, dat de kerkelijke gemeenten
die zich verheugen in het bezit van een niet totaal gedecimeerd archief,
21
als zij eene brandkast aanschaffen, voor veel geld in het bezit zullen
komen van eene hoogst ondoelmatige bergplaats. Nog meer, indien het
archief werkelijk (bij ongeluk!) nog in de nieuwe bergplaats past, dan
zal het, nu men zooveel meer zorg zal dragen voor zijne bewaring,
stellig binnen korte jaren daaraan ontgroeienen het is met zekerheid
te voorspellendat de oudste (dus kostbaarste) stukken dan plaats zullen
moeten maken voor de jongstedie actueel belang hebben- De ervaring
in Friesland heeft dit reeds bewezen; en deze uitkomst zal geen des
kundigen verwonderd hebben. Ik voor mij zou dus de aanschaffing eener
brandkast niet dadelijk aangeraden hebben.
Maar dit tusschen haakjeszien wijwat het resultaat van het
herhaalde zenden der circulaire is geweest. „Zeer vele kerkeraden"
bleken geene brandkast te willen aanschaffen om de groote kosten. Nu,
dit verwondert mij niet. Maar er is erger. Slechts een „betrekkelijk
klein getal kerkeraden liet zich uit over den toestand, waarin de
archieven hunner gemeenten verkeeren". Reeds dit klinkt niet gunstig;
maar de volle waarheid is nog onpleizieriger„vele kerkelijke besturen
zonden een antwoordmaar meerdere in getale zwege n."
Wil men het precies weten? ongeveer '/3 der kerkeraden zond een
antwoord. En de ontbrekende 2/3 hadden niet eens de beleefdheid, het
niet geven van inlichtingen te motiveeren door een beroep op „over
wegende redenen in het belang der Nederlandsche Hervormde kerk".
Arme Synode!
Maar nog altijd is dit het ergste niet. De kerkeradendie geant
woord haddenbleken weldra „niet gegeven te hebben wat bedoeld
was". Men oordeelde zelfs, dat de Synode „aan de ontvangen stukken
niet veel had"; en toch, „als wetenschappelijke catalogi (gezonden) waren
zoude zij er wel wat aan (gehad) hebben". Hoe kwamen de kerkeraden
er toe, de Synode dus teleur te stellen? Wie zal het zeggen? Maar
zeker is het, dat bij sommige zwaartillenden „zich soms de gedachte
opdrong, dat men de in zoo duidelijke bewoordingen gestelde circulaire
niet nauwkeurig had gelezen"Nog eens arme Synode
Wat zou men beginnen met zooveel onwil? Men nam een kloek
besluit: ten derden male zou eene circulaire rondgezonden worden.
Aux grands maux les grands remèdes! En inderdaad, opnieuw werd
eene circulaire vastgesteld, waarin ook de brandkast weder figureerde;
dit stuk is thans verzonden. De nieuwe circulaire is een vriendelijk
stukje, dat geene nieuwe gezichtspunten opent: zal het de onbesnedenen
van harte vermurwen en hen terugbrengen van de dwalingen hunner
wegen
Zoo was dus de Synode na eene lange discussie ook thans niets verder
gekomen dan toon zij begon. Een nieuw middel werd nu bedachther-