12 (lange serieën rekeningen met rijke chartercollecties) zou ik in bruikleen aan de gemeente-archieven overgedragen wenschen te zien. Want deze archieven, van overwegend belang voor de kunstgeschiedenis, de bescha vingsgeschiedenis, de kerkgeschiedenis, ja voor de geheele stadsgeschie denis der middeleeuwen, leveren reeds door hun schrift, maar bovendien om tal van andere redenen groote moeielijkheden voor den beheerder; en het scheen niet aannemelijk, dat kerkelijke archivarissen uit den aard der zaak beperkt tot de geschiedenis der Nederlandsche Hervormde kerk zich voldoende met de middeleeuwsche toestanden zouden bekend makenom deze archieven zeiven te gebruiken of goed bruikbaar te maken voor anderen. Maar ook deze uitzondering scheen mij den vrede niet te zullen verstoren: immers voor de Nederlandsche Hervormde kerk hebben deze archieven hoegenaamd geen belang, en het kwam mij dus voor, dat de kerkelijke autoriteiten niet ongaarne van het lastige beheer dezer voor hen nuttelooze schatten ontslagen zouden worden. Ik voor mij zou dus waarlijk geene reden gegeven hebben tot moeielijkheden met de hoofden van het Hervormde kerkgenootschap. Doch de zaak kwam anders uit. Laat mij uvoordat ik daarvan verslag geef, oorsprong en geschiedenis der zaak even herinneren. Het was prof. Reitsma die de eerste aanleiding gaf tot het bespreken van het lot der kerkelijke archieven. In 1899 diende deze bij de Synode in het voorstel, om de oude archieven van provinciale en klassikale kerkbesturen te doen overbrengen naar de archiefkamer der Synode, die de stukken zou doen ordenen, beschrijven en behoor lijk beheeren Een uitnemend denkbeeld, welks uitvoering stellig door alle belangstellenden warm zou zijn toegejuicht! Maar de Synode wees het af. Zij had twee bezwaren: 1°. de kosten, 2°. de onbevoegdheid der Synode om de overbrenging der archieven te gelasten. Zeker was het de overweging van het eerste bezwaar, dat een lid der Synode zelve toen bracht tot het voorsteldat zij bij de kerkbesturen zou aandringen op het in bewaring geven hunner oude archieven onder de noodige waarborgen aan de rijksdepóts. Ook dit voorstel werd ver worpen. Niet onbegrijpelijk: het was niet te vergen, dat de kerk haar eigendom voetstoots, zonder nadere overweging, aan een ander in bewa ring zou gevenvoordat gebleken wasdat men zelf tot de behoorlijke bewaring niet in staat was En niet onbegrijpelijk ook, dat het voorstel 9 Eene opmerking evenwel. Bij het bespreken van de voor- en nadeelen van het in bruikleen geven der kerkelijke archieven wordt de quaestie, naar het mij voorkomt, meestal niet zuiver gesteld. De quaestie is niet, of het wenschelijk is een goed geordend, beschreven en beheerd archief aan anderen in bewaring te geven. Dit is natuurlijk niet wenschelijk; niemand zal het tegendeel kunnen beweren. Maar de quaestie is, of men meer voordeel zal trekken van een slecht geoidend, slecht beschreven en slecht beheerd archief in eigen beheer, dan van een goed geordend, beschreven en beheerd archief onder het beheer van een ander, die verplicht is ons te helpen en voor te lichten. 18 van een ander lid der Synode, om de ordening en beschrijving der oude archieven door de colleges zeivenwaaraan zij behoorden te bevorderen aanstonds aangenomen werd. Eene circulaire werd daartoe aan de hoogere kerkbesturen gericbt; later werd, naar aanleiding van ingekomene klachten, nog aan de kerkvisitatoren opgedragenom naar den toestand der oude archieven ook een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Destijds kon men nog meenen, dat deze circulaire en deze visitatie een hoopvol begin waren van ernstige en vruchtbare bemoeiingen der Synode. Maar al spoedig bleek zulk eene hoopvolle stemming te opti mistisch. In de Synode van 1900 kwamen de rapporten over de visitatie en over de circulaire in. De visitatie had tal van de treurigste feiten over den toestand der kerkelijke archieven aan het licht gebracht. En de maatregelen der Synode schenen daarin weinig verbetering te zullen aanbrengenwant slechts zéér enkele colleges hadden zelfs de moeite genomenom de circulaire te beantwoorden. Het scheen niet gemakkelijk te zeggen, wat thans gedaan zou worden. Men besloot de circulaire nogmaals rond te zenden, ditmaal ook aan de kerkeraden. Maar tevens werd op voorstel van Dr. Bronsveld eene commissie benoemddie de Synode zou voorlichten over hetgeen haar ten dezen te doen stond. Ook Z. Exc. de Minister van Binnenlandsche Zaken het belang der zaak inziende, zon op middelen om de Synode te helpen, en verzocht aan de rijksarchivarissen hun gevoelen te zeggen over de maatregelenwaardoor de toestand der kerkelijke archieven verbeterd zou kunnen worden. Dit advies werd door Z. Exc. aan de Synode toegezonden met een beleefd schrijven, waarin hij uitdrukkelijk verklaarde, dat het geenszins zijne bedoeling was, zich in het beheer der kerkelijke archieven te mengen, maar dat hij desverzocht zeer gaarne de regeling dier archieven (die hij neen nationaal belang achtte) naar vermogen zou bevorderen door medewerking en hulp. Zoo stonden de zaken verleden jaar: de geblekene welwillendheid van den Minister en de belangstelling van althans enkele kerkelijke autoriteiten gaven reden om te hopendat de noodige samenwerking op de eene of andere wijze zou verkregen worden. Maar één maatregel der Synode, waarop ik de aandacht nog niet gevestigd heb, verijdelde zulke schoone vooruitzichten. Ik zeide het natuurlijk te achtendat de Synode niet voetstootszonder nader overlegde afgifte van het beheer der kerkelijke archieven aan anderen wenschte te bevorderen. Maar even natuurlijk schijnt het, dat de Synode zonder nader overleg die afgifte niet dadelijk zou ontradenzoolang niet gebleken was, dat zij zelve er in zou slagen, het kerkelijk eigendom beter dan tot nog toe te doen beheeren. Toch deed zij dien zonderlingen stapin plaats van over de zaak te zwijgen voegde zij aan hare circulaire toe de omineuse slotphrase: „Ten slotte moeten

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1902 | | pagina 11