138 Minister het ontwerp-contract aan het gemeentebestuur ter teekening aanboodmaakte dit allerlei zwarigheidin het bijzonder wat het tweede artikel betrof. Dit luidde als volgt: „II. Van de archieven, antérieur aan de inlijving van Limburg bij het Koninkrijk in 1815, verder nog ten Raadhuize van Roermond aanwezigworden aan de Gemeente toegewezen al de stukkenafkomstig van of gericht aan gemeentelijke ambtenaren of het gemeentebestuur van Roermond, en voorts de stukken, afkomstig van de Munster-Abdij aldaarde overige archiefstukkenonverschillig uit welke gemeente zij afkomstig zijndie wetenschappelijk aan 's Rijks archieven behooren, waaronder zijn begrepen de rechterlijke, en die welke behoord hebben aan de door het Souverein gezag (Jozef II en de Fransche Regeering) opgeheven kerkelijke en geestelijke instellingen (Jezuïeten Bisdom, Kapittel, Officialaat, geestelijke gestichten, kloosters, broeder schappen gilden enz.) worden aan den Staat toegewezen." Nu wilde de Gemeente de laatste alinea van dit artikel alleen laten gelden voor het lokaal, waar Rijks- en Gemeentearchief vermengd waren, terwijl uit de overige lokalen van het Raadhuis zouden worden afgestaan die stukken, „welke aan het Rijk toebehooren, d. i. waarop het Rijk eigendomsrecht heeft en bewijst". Van de toewijzing aan het Rijk zouden bovendien zijn uitgezonderd de stukkendoor wijlen den heer Sivré geïnventariseerd onder de rubriek Oud-Roermondsch archief; „uit welke stukken alleen die aan het Rijk worden afgestaanwaarop het Rijk zijne rechten kan aantoonen". Maar de Minister wilde van geen verdere onderhandelingen weten. Hij drong op aanneming van het ontwerp aan en deed het gemeente bestuur weten, dat hij tot zijn bevreemding merkte, „dat men door allerlei redactiewijzigingen wil beproeven in het overeengekomene in te grijpen en openlijk wordt erkenddat de bedoeling is het afgesprokene gedeeltelijk ongedaan te maken en bij name de rubriek der kerkelijke archieven uit te zonderenmet de openlijk erkende bedoeling niet om deze voor het gemeentearchief te behouden, maar om die aan het Bisdom in ruil voor andere archieven af te staan". Bij weigering was hij besloten de procedure onmiddellijk door te zetten. In de raadsvergadering van 2 Maart 1901 staakten de stemmen, maar in die van den volgenden dag werd het ontwerp van den Minister bij meerderheid van stemmen aangenomen en den 20 Maart d.a.v. werd het contract door Burgemeester en Wethouders en den 19 April door den Minister onderteekend. Te langen leste werdennadat de schifting der archieven zonder storing had plaats gevondende aan het Rijk toegewezen stukken den 18 Juli 1901 naar het rijksarchiefdepöt te Maastricht overgebracht. Middelburg, Januari 1902. E. W1ERSUM. 139 II. Zooals de lezer uit het bovenstaande overzicht van dr. Wiersum zal hebben kunnen zien, moet daarin worden onderscheiden tusschen twee afzonderlijke procedures. Tot recht verstand der zaak is het volstrekt noodig die twee goed uit elkaar te houden. Toch deden bij beide zich eenigermate dezelfde rechtsquaesties voor; bepaaldelijk de zoodanige, die voor het archiefwezen van belang kunnen geacht worden te zijn. Ik stel mij voor in het volgende bepaaldelijk met het oog op de lezers van dit Tijdschrift inhoud en strekking der beide gedingen kortelijk uiteen te zettenen daarna eenigszins uitvoeriger stil te staan bij de rechtsvragen, die het boven bedoelde gebied raken. Deze nader onder de oogen te zien kan daarom nog van groot gewicht zijnomdat het een bepaalde leemte in de positieve rechtsregeling op dit gebied bestaande zal aanwijzeneen leemtedie echter in de bewuste quaestie niet zoo duidelijk is aan het licht getreden. Wat was het geval in de eerste zaak? De gemeente had in kort geding zekere conservatoire maatregelen van den President der Arr. Rechtbank te Roermond gevraagd. Deze had het nemen daarvan toege staan, zelfs in eenigszins ruimere mate dan ze waren gevraagd. En wel in dier voege, dat, terwijl vanwege de gemeente Roermond gevraagd was bevel, dat de betrekkelijke „archiefstukken" onverwijld zouden worden overgebracht naar het raadhuis te Roermond of in een ander veilig lokaal de Voorzitter op 6 Juli 1894 in dier voege vonnis wees, dat „de beide wagensverzegeld zooals zij warenmet hunnen inhoud" zouden worden overgebracht naar een nader daarbij aangewezen schuur en daar zouden moeten verblijven, totdat het recht op de zich in die wagens be vindende stukken op eenigerlei wijze zou vaststaaD. Dat tengevolge dezer beschikking de kosten der procedure vrij wat hooger zijn geworden, is een feit, dat thans en hier van geen belang is. Tegen den eischdie bij dagvaarding was ingesteld tegen A. Flament, Rijksarchivaris in Limburg, wonende te Maastricht, in zijn hoedanigheid van rijksarchivarisgehandeld hebbende op last van Z. E. den Minister van Binnenlandsche Zakenvertegenwoordigende den Staat der Neder landen werden in hooger beroep voor het Gerechtshof te 's Hertogenbosch vijf grieven ontwikkelden gevorderddat het Hof met vernietiging der bovenvermelde presidiale uitspraakdezen onbevoegd zóude verklarenin elk geval den oorspronkelijken eischerde gemeente Roermond dusin zijne vordering niet ontvankelijkalthans hem dien eisch zoude ontzeggen. Alleen vermelding dier grievenzal ten aanzien der meeste voor het hier beoogde doel genoeg zijn. Slechts voor een enkele dienen wij iets uitvoeriger te zijn. De eerste grief, welke ook reeds voor den eersten rechter schijnt te

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 8